Tweemaal zoveel leren voor de halve prijs!

Wiliam Bowen was president van Princeton. Zijn boek The Higher Education in the Digital Age bestaat uit twee analyses. De kosten van het hoger onderwijs nemen explosief toe, meer dan die van gezondheidszorg of energie. De prijs die burgers, bedrijven en overheid betalen is enorm. Hoe komt dat? Is de kostenkant van het hoger onderwijs structureel te hoog? Is er voldoende  return on investment? Het tweede deel gaat over de digitale revolutie en de opkomst van Moocs (Massive Open Online Courses). Kunnen we het hoger onderwijs goedkoper maken door de digitalisering? En welke wegen moeten we dan inslaan?

Bowen illustreert zijn betoog met de groei van de kosten van het hoger onderwijs in de Verenigde Staten. De collegegelden zijn er explosief gestegen. Iedere student moet veel lenen voor zijn studie. Op dit moment is de nationale studieschuld groter dan de nationale creditcardschuld. Ik werd nieuwsgierig naar de cijfers van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) over Nederland en zocht ze op.

Kosten hoger onderwijs in 1995 en 2012
bron: StatLine (CBS) 1995 2012
Totale uitgaven aan hoger onderwijs in miljoenen 5619 11991
Per hoofd van de bevolking in euro’s 364 717
Per deelnemer (exclusief R&D) in euro’s 6539 9441

De CBS-cijfers ondersteunen het verhaal van Bowen. Bij ons tasten zowel overheid als particulieren en bedrijven dieper in de buidel. In de VS schuift de regering het eenzijdig af op de student en zijn ouders. In de periode 1985 tot 2010 is het aandeel collegegeld in de inkomsten van de publiek gefinancierde Amerikaanse universiteiten opgelopen van 23 procent naar 43 procent. De kosten van het hoger onderwijs in de VS stijgt vanaf 1945 significant meer dan de algemene kostenontwikkeling. Terwijl de kosten enorm zijn gestegen, blijven de opbrengsten achter, en daarmee de productiviteit van het systeem.

Bowen benadrukt dat het verschil in studiesucces tussen kinderen uit rijke en arme gezinnen weer toeneemt. Hij noemt het een kerntaak van het hoger onderwijs om bij te dragen aan een goede sociale mobiliteit en het volledig gebruik van alle talenten die er zijn. Dat lukt het Amerikaanse hoger onderwijs niet meer. Verder is de geloofwaardigheid van de universitaire bestuurders tot een minimum gedaald.

Bowen zegt daarover dat de ontkenning van deze groeiende publieke boosheid en ressentiment nog ernstige gevolgen zal hebben voor het hoger onderwijs. Publieke percepties doen ertoe. Iedere bestuurder, ook die van de Ivy League-universiteiten, moet zich bewust zijn van zijn eigen rol daarin.

Biedt online hoger onderwijs een oplossing voor de geconstateerde crisis waarin de Amerikaanse universiteiten zich bevinden? Het tweede deel van zijn analyse behandelt deze vraag. Het is goed om hier Derek Bok te citeren, voormalig president van Harvard University. Bok heeft geanalyseerd dat het onderzoek naar de kwaliteit van pedagogische keuzes uitermate weinig heeft opgeleverd. Robuuste uitspraken over wat werkt zijn onmogelijk. We missen daarvoor de onderzoeksvaardigheden. Veel pedagogisch onderzoek behandelt specifieke doelgroepen en specifieke handelingen en is daarmee van beperkte betekenis. Als Bok gelijk heeft, dan volgt daaruit dat het even moeilijk is om de leerresultaten van online onderwijs of Moocs te meten.

Bowen is een voorzichtige optimist. Hij waarschuwt voor hooggespannen verwachtingen. Hij heeft menig belangrijk onderzoek doorgenomen. Zijn conclusie is dat we nog weinig kunnen zeggen over de leerresultaten van online onderwijs. Er zijn deelsuccessen in de kennisontwikkeling van de werking van Moocs. Zo lijken studenten uit arme gezinnen minder leerwinst uit online onderwijs te halen dan studenten uit welvarende gezinnen. Ook lijken sommige delen van het curriculum geschikter voor online onderwijs dan andere. Hij vindt inleidende colleges van het eerste jaar van de bachelorstudie geschikter voor online onderwijs. De waarde van Bowens verhaal schuilt niet zozeer in de antwoorden die hij geeft, maar in de kwaliteit van de vragen die hij stelt. Hij is daarin scherpzinnig. Hij ziet veel believers die binnen hun eigen universiteit het onderzoek naar de leerresultaten laten verrichten. Goed onderzoek moet door onafhankelijke derden worden gedaan, is zijn stelling. Hij waarschuwt voor het kleinschalige onderzoek dat bijna altijd in onderzoeksopzet en -omvang al bij voorbaat niet zal leiden tot werkelijk nieuwe kennis. Een van de begaanbare paden ziet hij in accreditaties van Moocs. Dat kan helpen. Uit alles blijkt dat Bowen een voorstander is van het ontwikkelen van online onderwijs, maar zich niet laat verblinden door andermans of eigen enthousiasme. Zijn centrale vraag is of we met online onderwijs meer kunnen leren voor minder geld. Het antwoord geeft hij – nog – niet. Zijn boek bevat een zeer uitgebreid notenapparaat met verwijzingen naar relevant onderzoek over beide onderwerpen.

Zeker zo interessant zijn de vier referenten. Howard Gardner doceert aan Harvard. De bedenker van de meervoudige intelligentie heeft weinig op met fastfooduniversiteit McHarvard. Hij betoogt dat residential learning, met leeftijdgenoten en intelligente docenten, onvervangbaar is. Online onderwijs kan hooguit aanvullend zijn. Overigens stelt Gardner vast dat Harvard niet model staat voor het Amerikaanse hoger onderwijs. Hij realiseert zich dat honderden universiteiten nauwelijks in staat zijn het onderwijs te geven dat ze behoren te geven en dus in een diepe crisis zitten.

John Hennessy, president van Stanford University, gaat vooral in op de kostenexplosie. Hij analyseert het grote verschil tussen de toptien, de middengroep en de groep daaronder. De collegegelden voor het bachelorprogramma van Stanford University zijn gestegen van 16.500 naar 40.000 dollar per jaar. Daar komen de kosten van levensonderhoud, ongeveer 12.000 dollar, nog bij. Maar de toptienuniversiteiten hebben het afgelopen decennium zoveel studenten uit arme gezinnen gesubsidieerd dat de som van nettobetalingen door studenten is gedaald. Dat kunnen de toptienuniversiteiten zich veroorloven omdat hun jaarlijkse inkomsten voor ruim 40 procent uit schenkingen bestaan. Alle andere universiteiten hebben weinig tot geen schenkingen, en missen dus de mogelijkheden om studenten uit arme families financieel te ondersteunen. Bovendien hebben veel publiek gefinancierde universiteiten sinds het begin van de economische crisis 20 tot 25 procent terugval in overheidssubsidies moeten incasseren. Hennessy kritiseert de ambitie van doorsnee universiteiten om research university te worden. Dat geeft status. Hij rekent voor dat een student aan een research university veel meer kost. De tweede sterk prijsopdrijvende factor is het zeer gebrekkige studiesucces aan publiek gefinancierde universiteiten. Sneller studeren en een hoger onderwijsrendement is volgens hem de beste uitweg uit de crisis van het hoger onderwijs. Opmerkelijk genoeg zegt de baas van de universiteit met de meeste Moocs, broedplaats van de belangrijkste online platforms, bijna niets over online onderwijs in zijn reactie op Bowen.

Andrew Delbanco, hoogleraar American Studies aan Columbia University, is mijn favoriet. Zijn boek College is een van de beste boeken over studeren aan de universiteit. Hij wijst op een cover van Newsweek: een jongen en een meisje lopen gearmd over een gladgestreken grasveld naar klassieke collegegebouwen. Waren ze te laat voor hun college? Of zijn de andere studenten er nog niet? De rijkdom en het geluk stralen van de cover af. Delbanco analyseert dat voor 99 procent van de Amerikaanse studenten een foto waarop studenten borden wassen of met driehonderd leeftijdgenoten in een collegezaal zitten passender zou zijn. Newsweek visualiseert met dit paradijselijke beeld het ressentiment van de Amerikaanse publieke opinie. Een gesubsidieerde elite, lijkt het weekblad te zeggen. Delbanco onderstreept dat universiteiten meer aandacht moeten besteden aan hun relatie met de samenleving. Hij noemt goed universitair onderwijs een combinatie van instructie en provocatie. De instructie kan via online onderwijs. Technologie heeft daarin een rol van betekenis. Maar de provocatie moet in face to face-gesprekken, in workshops of collegezalen. Dat gebeurt alleen als er kwalitatief goede docenten staan. Bestaande denkbeelden bij jonge mensen moet je losmaken en aanvallen. Dan kan de student diepgaand leren. En zijn conceptueel vermogen vergroten. In dit deel van het academisch leerproces speelt technologie geen rol. Delbanco voelt zich wel senang bij Bowen. Hij noemt hem een ‘voorzichtige optimist’, als het gaat om de mogelijkheden van online onderwijs.

Daphne Koller, hoogleraar computer science aan Stanford, medeoprichter van het online platform Coursera en zelf Moocs-docent bij Stanford, is de vierde referent. Zij noemt twee verbeteringen ten opzichte van eerdere vernieuwingen. Ten eerste kan de student nu interactief met zijn studiemateriaal omgaan, het is geen eenrichtingsverkeer. Ten tweede kunnen studenten nu onderling communiceren. Ze reageert op Bowen door te stellen dat studenten in veel universiteiten in grote auditoriums heel slecht les krijgen. Dan is het altijd beter om een eersteklasdocent van Harvard op je beeldscherm te hebben. Daar leer je meer van. Verder vertrouwt zij erop dat in de collegezaal meer tijd overblijft voor werkelijk actief leren. Ze constateert dat veel van de online studenten hoogopgeleide professionals zijn, meestal met een masterdegree. De meeste online studenten zijn bovendien afkomstig uit het buitenland, van Bangladesh tot Ghana. Het is juist fantastisch dat zij gratis kunnen profiteren van de kennis van de beste Amerikaanse docenten, schrijft ze. Het online onderwijs opent wereldwijd nieuwe mogelijkheden.

In zijn slotwoord citeert Bowen een student die tijdens de evaluatie van een online college constateert dat er zo weinig fun in zit, het is allemaal zo bloedserieus. Misschien moeten we dat nog leren.

The Higher Education in the Digital Age is een goed boek voor iedereen die wil nadenken over de oplopende kosten van het hoger onderwijs. En voor iedereen die nog eens de belangrijkste actuele vragen rond het online onderwijs onder ogen wil zien. Een aanrader.

William G. Bowen: The Higher Education in the Digital Age.

Princeton University Press, Princeton. ISBN 9780691159300; 192 blz. $ 26,95

Pim Breebaart

is oud-bestuursvoorzitter van de Haagse Hogeschool en lid van de recensieredactie van Th&ma. Deze recensie is geplaatst in het december nummer 2014 van het blad Th&ma