Een onvoldoende voor Rutte en Bijsterveldt

Om de drie jaar verschijnt het PISA-onderzoek van de OECD. Bij een representatieve groep van vijftienjarigen in bijna 70 landen wordt de kennis van de eigen taal, wiskunde en science onderzocht. Bij de laatste publicatie in december jl. zagen we dat Nederland nog steeds goed scoort in Europa, maar wel een licht dalende beweging maakt. Sommige Aziatische landen doen het aanmerkelijk beter. Alle reden om alert te zijn en de goede maatregelen te nemen. Minister Bijsterveldt greep dit aan om dezelfde dag nog de vier profielen van de bovenbouw van het havo/vwo te halveren tot twee en extra te focussen op taal, wiskunde en science. Waarom zouden deze maatregelen helpen? Zijn het wel de goede maatregelen? Welke maatregelen heeft het Nederlandse onderwijs nodig om in de wereldtop te eindigen?
In bijna alle Aziatische landen was de bevolking twee generaties terug laag opgeleid. Dat is erg snel gewijzigd. In China, Singapore, Zuid-Korea en Taiwan is er een nog nooit eerder vertoonde leerprestatie in het onderwijs geleverd. Deng Xiaoping had daarvoor postuum de Nobelprijs moeten krijgen. In drie decennia zijn honderden miljoenen van analfabeet opgeleid tot een goed kennisniveau. Als er in 1980 een Pisa-onderzoek was geweest was Zuid-Korea niet bij de top 25 geëindigd. Het onderwijs van Zuid-Korea heeft een geweldige vlucht genomen. Nu staat Korea in de top drie van de kenniseconomieën. De Koreanen halen het hoogste percentage hoger onderwijsdiploma’s van de hele wereld. En wat meer telt, vooral in wiskunde en science. Zuid-Korea heeft nu de hoogst opgeleide beroepsbevolking van de wereld. Kunnen we daar van leren? Natuurlijk kan dat. Vorig jaar vroeg Obama aan Lee Myung-bak, de president, wat is jouw grootste uitdaging? En hij antwoordde dat zijn ouders nog steeds heel veel van hem verwachten. Is dat de sleutel tot succes?

Kishore Mahbubani heeft in zijn boeken over de opkomst van Azië beschreven hoe de ambities van de ouders, de studiehouding van de jeugd en de hoge status van het lerarenberoep tot dit succes hebben geleid. Amy Chua heeft in haar laatste boek de ambities van de Tijger Moeders beschreven. Rien Segers, hoogleraar aan de University of Tokyo, beschrijft in De Aziatisering van de Wereld de enorme status die onderwijs in Azië heeft. En Arne Duncan, de huidige minister van Onderwijs van de VS, beschrijft in Foreign Affairs van december 2010 het succes van het Aziatische onderwijs en vergelijkt het met de slechte prestaties van het Amerikaanse onderwijs. James Heckman, Nobelprijs winnaar in 2000, rekende uit dat een Japans kind van vijftien jaar al twee jaar meer onderwijstijd op school heeft gevolgd dan een vergelijkbaar Amerikaans kind. In de kern komen deze analyses allemaal op hetzelfde neer. De Aziatische scholen geven intensief onderwijs en er is veel effectieve leertijd. En het helpt dat heel veel kinderen uit alle lagen van de Aziatische bevolking heel hard willen studeren. Als je in Seoul of Singapore aan de taxichaffeur vraagt hoe het met zijn kinderen gaat dan hoor je de enorme verwachting die ouders van hun kinderen hebben.

Het grote ideaal van de moderne geschiedenis van Europa en de VS is dat we aan een open samenleving bouwen. Als er veel sociale stijging en daling is dan moet iedereen voortdurend zijn best doen en een stevige bijdrage leveren aan de samenleving. Dat geeft veel dynamiek. De mensen zien hun kansen , streven hun geluk na en kunnen ervan genieten als ze daar ook voor worden beloond. De laatste eeuwen groeide overal in Europa de intergenerationele mobiliteit. In de VS stond de intergenerationele mobiliteit zelfs symbool voor de maatschappelijke ordening. Daar kon je van krantenjongen miljonair worden. De VS werd het grote voorbeeld voor Europa. Het was het land van de onbegrensde mogelijkheden. En dat leidde tot de grootste welvaart ooit en het overschaduwde het vastgeroeste Europa. Uit onderzoek van Jo Blanden ea. van de London School of Economics blijkt dat alle Westerse landen sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw een teruglopende intergenerationele mobiliteit kennen. De sociale en economische stijging die kinderen generaties lang ten opzichte van hun ouders maakten loopt terug of is zelfs negatief. En nergens is die teruggang zo sterk als in de VS. De rollen lijken wel omgekeerd. Op dit moment is het juist in de VS bijna onmogelijk om van een dubbeltje een kwartje te worden. Het meest welvarende land ooit is de laatste veertig jaar bezig zijn eigen stoelpoten door te zagen. Vanaf 1850 tot 1970 hadden de VS het beste onderwijs van de wereld en veruit de hoogst opgeleide beroepsbevolking. Maar vanaf 1970 gaat het snel bergafwaarts. De onderwijsprestaties nu zijn een wereldmacht onwaardig. Zo raak je jouw positie als wereldleider wel kwijt. En dat heeft de VS dan helemaal aan zichzelf te wijten. Ook de Europese landen kennen deze tendensen, maar wellicht niet zo dramatisch. Zowel Europa als de VS zijn meer gesloten samenlevingen geworden. Afkomst doet er weer toe, het gezin waar je geboren bent is bepalend voor je toekomstige maatschappelijke positie. Je kunt ook zeggen, de dynamiek is er een beetje uit.

Naast het gezin is het onderwijs dé bepalende factor voor de verwerving van een maatschappelijke positie. Lang heeft het onderwijs gefunctioneerd als springplank naar een hogere maatschappelijke positie. Is dat nog zo? Heeft het onderwijs nog steeds een emancipatorische functie? Jaap Dronkers toont het tegenovergestelde als hij in 2006 zijn lezing voor Scholars for European Social Democracy het onderwijs tot ruggengraat van de ongelijkheid benoemt. Als een kind in Westerse landen laagopgeleide ouders treft dan krijg hij er meestal zwakke docenten en zwakke scholen gratis bij. En daarmee werkt het onderwijs dus onbewust en onbedoeld een gesloten samenleving in de hand. En vermorsen we veel talent. Het is te zien aan de scholen in de achterstandswijken in de Randstad. Daar wonen veel ouders met een lage opleiding. In de buurten met veel migrantenkinderen staan veel zwakke scholen met matige docenten. Maar ook op het platteland van Groningen, Friesland en Drenthe en Zeeland is er een concentratie van autochtone gezinnen met laag opgeleide ouders. Ook daar zien we een concentratie van zwakke docenten en zwakke scholen.

Hoe scoren de slimste kinderen van Nederland? Dus onze vwo- en gymnasiumleerlingen? Kan onze slimste jeugd de internationale concurrentie aan? Volgens de OECD-cijfers doen In vergelijking met Frankrijk, Duitsland en Engeland onze intelligentste kinderen het net iets beter, hoewel niet significant beter. België en Nederland ontlopen elkaar niet veel. Maar vergeleken met Finland, Korea, Shanghai, Taiwan en Singapore scoren we matig. Volgens de meest recente gegevens scoort 19,8% van onze jeugd op de hoogste Pisa-niveau’s 5 en 6 met wiskunde. Goed voor een tweede plaats in Europa. Maar ver achter Singapore en Shanghai waar respectievelijk 38% en 50% van de jeugd dit hoge wiskundeniveau haalt. Dus vergeleken met de echte wiskundetop in de wereld verliest onze jeugd de wedstrijd.

De verschillen aan de onderkant zijn ook markant groot. Hoeveel laaggeletterden (OECD niveau 1) hebben Korea en Finland? De helft minder dan Nederland met 13%. Als we de zwak geletterden (Pisa niveau 2) er bij tellen dan kent Nederland bij de vijftienjarigen 38% zwakgeletterden. Finland, Korea en Shanghai scoren rond de 20% zwak geletterden of lager. Blijkbaar zijn de toplanden in de kenniseconomie in staat om velen, dus juist ook de kinderen van ouders met een lage opleiding, voldoende taal te leren zodat er erg weinig laag en zwak geletterden resteren. In die landen is er dus gewoon goed, veel en effectief onderwijs.

Bijsterveldt wil het aantal profielen in de bovenbouw havo en vwo halveren en focussen op taal, rekenen en science. Helpt dit Nederland echt vooruit? Het kan aan de bovenkant een klein groepje kinderen misschien net iets slimmer maken, maar het heeft het gevaar van een grotere selectieve werking waardoor een aantal kinderen uit de havo naar beneden wordt gedrukt. Maar wat meer zegt, het helpt natuurlijk de verdere ontwikkeling van de kinderen in het vmbo geen zier. En als we het hebben over het gemiddelde opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking en over een toekomstige plaats in een Pisa-ranking dan is de vmbo-groep van een substantieel groter gewicht dan de kleinere bovenkant. Gezien bovenstaande analyse is het veel belangrijker om kinderen uit de gezinnen met laag opgeleide ouders te helpen met zelfs meer dan deze drie kernvakken. De kinderen uit de bovenste helft van de bevolking blijven het goed doen. De kinderen uit de onderste helft moeten met zwaardere toetsing op taal, wiskunde en science meer barrières overwinnen. Dat kan eigenlijk alleen maar goed gaan als de onderwijsintensiteit over de hele linie wordt vergroot. En dat voor al het onderwijs van één tot vijfentwintig jaar. Iedere peuter naar de voorschool, het aantal onderwijsuren in de basis- en middelbare school vergroten en de onderwijsintensiteit in de hogeschool en universiteit fors omhoog. Ouders en docenten moeten hogere verwachtingen uitspreken naar hun kinderen en dat moet op school ondersteund worden door de organisatie van effectievere en meer leertijd. Dat zijn de beste maatregelen om de ontwikkeling van de kinderen uit de onderste helft van de maatschappelijke ladder te stimuleren en de hele samenleving slimmer te maken. Ik kan hier de vele op elkaar inwerkende maatregelen niet behandelen, maar laat ik er één verder duiden.

Alle landen en werelddelen worstelen met de vraag waar de kinderen uit de onderkant van de samenleving het meest mee geholpen zijn om ieder talent optimaal te ontwikkelen. Kinderen uit de onderkant vinden thuis geen omgeving waar ze voldoende basis over cultuur, taal, rekenen en science leren, dan wel dat hun nieuwsgierigheid op een natuurlijke wijze wordt vergroot. Ze missen zelfs de basisbegrippen in science en cultuur. De gezinnen uit de bottom half hebben niet alleen een economisch slechte of matige positie maar het natuurlijke vermogen om hun eigen kinderen te doen leren en beter te doen presteren is beperkt. De allergrootste verbetering, maar zeker niet de enige, zou zijn dat de voorschool voor één tot vierjarigen wordt ingezet als belangrijke opstap naar tijdige geletterdheid van ieder kind uit de bottom half. Dat veronderstelt beter opgeleide docenten in de voorschool. Het veronderstelt dat de peuterspeelzaal en het kinderdagverblijf opgaan in een nieuwe voorschool. Deze voorschool vraagt om een betere organisatie van dit type onderwijs. Het veronderstelt betere schoolgebouwen. Aan alle drie schort het in Nederland. In de hele wereld staat de preschool hoog steeds hoger op de agenda. David Kirp van de University of Californië heeft daar een mooi boek over geschreven, The Sandbox Investment. De titel spreekt voor zich. Het is ronduit dom van het kabinet Rutte dat het bezuinigt op het onderwijs aan één tot vierjarigen. Ik vrees dat zonder die investering Nederland over twintig jaar nog steeds een grote groep jongeren zal hebben die bijna ongeletterd is. En nog steeds een grote groep kinderen die geen enkel begrip heeft van cultuur en science. Er zullen binnen tien jaar al heel wat Aziatische landen zijn waar de beroepsbevolking hoger is opgeleid, de mensen creatiever zijn en veel meer aan technologische innovaties werken Dat kunnen we dan tegen die tijd niemand anders verwijten, niet aan China, Korea of Finland, nee, dat hebben we zelf gedaan, we hebben de vicieuze cirkel van laag opgeleide ouders, slechte docenten en zwakke scholen niet doorbroken. En dat zal betekenen dat wij zullen zakken op de ranking van kenniseconomieën.

Twee in plaats van vier profielen maakt de keuze natuurlijk gemakkelijker, dat is prima maar helpt het werkelijk om de jeugd meer te laten leren? Dat zie ik nog niet direct. Meer focus op taal, wiskunde en science in de bovenbouw helpt de havo- en vwo-top beter voor te bereiden op het hoger onderwijs. Maar als tegelijk de selectieve werking van de bovenbouw toeneemt dan wordt de winst bij het meest intelligente deel van de jeugd te niet gedaan door uitval van talent uit havo en vwo. Een goed bedoelde overheidsmaatregel verkeert makkelijk in zijn tegendeel en levert dan in een volgend Pisa-onderzoek een dalende positie op. Ik zou van de minister-president en de minister van onderwijs verwachten dat zij de meest effectieve maatregelen nemen om de Nederlandse jeugd in de top van de wereld te doen belanden. Dat kunnen zij nooit alleen doen, zij behoeven dan de steun van jeugd, ouders en docenten. Maar dat betekent dat je die steun ook moet vragen. Het feest is over, de jeugd zal harder moeten studeren. De ouder is geen vriend van zijn eigen kind, maar de opvoeder. De ouders moeten aanzienlijk hogere verwachtingen van hun kinderen hebben. De schoolleider is geen neutrale manager, maar toont onderwijskundig leiderschap. Schooldirecties kunnen veel meer effectieve leertijd in de school organiseren. Daarvoor zijn ze aangesteld, zou je zeggen. En docenten zijn geen begeleiders maar professionele docenten. Docenten zullen hoge verwachtingen naar hun leerlingen moeten uitstralen en dat combineren met veel inhoudelijke ondersteuning. En dit alles doen we niet alleen aan de bovenkant van de samenleving en in de betere scholen met de betere docenten. De winst zit juist aan de onderkant en de grote middengroepen. Als we de onderkant en middengroepen beter laten presteren dan komt Nederland echt bij de wereldtop. Als we te veel vertrouwen op de huidige fobie over excellentie aan de bovenkant dan laten we de echte problemen onaangeroerd. En als gevolg daarvan zal Nederland blijvend teleurstellende resultaten behalen. Een gemiste kans.

Pim Breebaart
Dit artikel wordt gepubliceerd in maart 2011 in het magazine De Cascade, uitgave van de stichting Cosmicus