De Januskop van een toezichthouder

Bij de jaarlijkse evaluatie vertelde een toezichthouder dat zij dit werk doet namens de samenleving. En daarom waardeert ze dat meer dan 50% van de studenten uit een gezin met laag opgeleide ouders komt. Zij wil dat juist deze groep goed onderwijs ontvangt. En zij is positief over de collegevoorzitter die persoonlijk uitstraalt dat dit onderwijs voor de emancipatie van bepaalde groepen belangrijk is. Ze steunt de maatschappelijke doelen en begrijpt dat er regelmatig teleurstellingen verwerkt moeten worden over het ontbreken van voldoende resultaat. Een andere toezichthouder vertelde dat hij op het moment dat hij de hogeschool in loopt de belangen van deze hogeschool dient en niet van anderen in de samenleving. Hij was vooral tevreden over de collegevoorzitter omdat deze goed op de bedrijfsprocessen let en de financiële continuïteit van de organisatie garandeert.

Er is de laatste jaren veel kritiek op de kwaliteit van het interne toezicht. Daarbij wordt de suggestie gewekt dat de toezichthouder zich door de bestuurder om de tuin laat leiden, men houdt elkaar te vriend en gaat af en toe eens gezellig dineren. Dus de toezichthouder zou disfunctioneren. Het is aantoonbaar dat interne toezichthouders met een zekere regelmaat gefaald hebben. Maar het is te gemakkelijk om dat alleen op disfunctioneren te gooien. De meeste toezichthouders in het hoger onderwijs zijn zeer goed ontwikkelde mensen die het beste met het onderwijs voor hebben. Je zou kunnen tegenwerpen dat veruit de meeste toezichthouders weinig verstand van onderwijs hebben. Dat is waar en het verdient aanbeveling om dit te veranderen. Maar het zal niet de oplossing blijken.

Het kernprobleem is dat de wetgever het perspectief van het interne toezicht in semi-overheids organisaties niet duidelijk maakt. Wordt er toezicht gehouden vanuit het idee dat de samenleving veel jonge mensen reële kansen wil bieden dan waardeer je de inspanningen en onvermijdelijke teleurstellingen op dit terrein. Dan prijs je de collegevoorzitter die van het falen een leermoment maakt, de collega’s stimuleert, eisen stelt aan de kwaliteit van de docenten en een nieuwe aanpak introduceert. Dan wordt de student getraind op conceptueel en kritisch vermogen. Allemaal om er voor te zorgen dat zo veel mogelijk studenten met een stevig curriculum naar het diploma worden begeleid. Maar wordt er toezicht gehouden vanuit de idee dat de instelling een bedrijf is, vanuit de continuïteit en het belang van de individuele hogeschool, dan zal een toezichthouder een gezonde bedrijfsvoering hoog waarderen. Dan zullen glanzende folders en grote woorden op de website studenten lokken, er zal tevredenheid heersen bij de diplomering van veel geslaagden ook al kent een diploma een matige bagage en er zal applaus klinken als men de concurrentie te snel af is. Dan staat het toezicht op de bedrijfseconomische waarde van de instelling veel vaker op de agenda dan de onderwijskwaliteit. En in dit geval is het logisch om een voorzitter te steunen die beheersmatige kwaliteiten laat zien. Het perspectief maakt dat goedwillende toezichthouders toch slechts een deel van de hogeschool zien, aan andere belangrijke delen van een hoger onderwijsinstelling voorbijgaan en af en toe uit de krant moeten lezen dat de kwaliteit van hun hogeschool sterk te wensen over laat. Misschien moet een goede toezichthouder afwisselend beide perspectieven kiezen, dat kan helpen.

Pim Breebaart