Drie boeken over het Amerikaanse hoger onderwijs

Jal Mehta, The Allure of Order, High Hopes, Dashed Expectations, and the Troubled Quest to Remake American Schooling, Oxford University Press, 2013

Andrew Delbanco, College, What It Was, Is and Should Be, Princeton University Press, 2012

Derek Bok, Higher Education in America, Princeton University Press, 2013

De VS hebben een hoog opgeleide bevolking. Van 1870 tot 1970 veruit de best opgeleide ter wereld. Daarna zijn de onderwijsprestaties in vergelijking met andere landen teruggezakt. Maar het blijft door zijn omvang, veelzijdigheid en prestaties een interessant onderwijssysteem. En de hele wereld kijkt al heel lang met bewondering naar het Amerikaanse onderwijs. Vaak heeft het Amerikaanse onderwijs als referentie gegolden om onze eigen onderwijsprestaties aan af te meten. En dat lukt het beste als er diepgaande analyses geschreven worden over het Amerikaanse onderwijs. Recent werden drie boeken gepubliceerd die vanuit diverse gezichtspunten dit onderwijs beschrijven. Eén over de prestaties van het hele stelsel, één over de actuele kwaliteit van de bachelor opleidingen en één over de actuele kwaliteit van het hoger onderwijs en onderzoek. Alle drie interessante boeken, die het waard zijn om bestudeerd te worden.

Jal Mehta (Harvard) schreef The Allure of Order, High Hopes, Dashed Expectations, and the Troubled Quest to Remake American Schooling. Het boek behandelt de drie grote onderwijshervormingen van de laatste honderd jaar. Iedere hervorming ging gepaard met mooie beloftes door bestuurders en politici. En elke keer vielen de resultaten tegen en bleken er veel onverwachte bijwerkingen die het te bereiken resultaat sterk afzwakten. Mehta onderzoekt waarom de diep ingrijpende en veel geld verslindende hervormingen tot teleurstelling over de resultaten hebben geleid. Wat zijn de oorzaken van de tegenvallende resultaten? Interessant is dat hij zorgvuldig vermijdt om zelf een positie te kiezen in de diverse onderwijs ideologieën. Hij beschrijft ze en laat hun sterke en zwakke kanten zien. Hij onderzoekt de relatie tussen de belofte tot verbetering van het onderwijs en de resultaten. Maar het beste van het boek is dat hij laat zien dat het hele Amerikaanse onderwijs zich ontwikkelde tussen twee verschillende stromingen. Er is de grote stroming onderwijsvernieuwers die ieder kind op zijn niveau wil onderwijzen en de kwaliteit van het onderwijs met name afmeet aan de prestaties van de kinderen uit low-income gezinnen. Zij hebben veel oog voor de kinderen van immigranten en de doorstroom van eerste generatie studenten. Je kunt hen als de progressieve onderwijsdenkers zien. In Nederland in de twintigste eeuw zijn er vele onderwijzers die dit uitgangspunt beleden hebben. Actueel benadrukken de hogescholen in hun zelfbeeld deze emancipatorische functie en daarmee behoren ze tot deze traditie. De tweede ideeëngroep is bezorgd over de effectiviteit en de opbrengst van het onderwijs in relatie tot de hoeveelheid geld dat er in geïnvesteerd wordt. Levert het onderwijs wel voldoende op? Is het onderwijs voldoende efficiënt? In de VS heeft deze groep altijd bestaan, maar is na de economische crisis van de jaren zeventig en na de publicatie van A Nation at Risk in 1983 invloedrijk geworden. In Nederland kun je eenzelfde invalshoek herkennen bij Rutte, Blok en Zijlstra, de achtereenvolgende fractievoorzitters van de VVD. Mehta laat zien dat beide groepen elkaar de laatste dertig jaar steeds meer vinden. Ze hebben verschillende motieven maar vragen gezamenlijk om een veel grotere accountability. Ze wensen meetbare resultaten. De sociale mobiliteitsgroep wenst harde conclusies te kunnen trekken over de onderwijsprestaties van alle kinderen, en vooral van de kinderen uit de bottom half. De voortgang in hun leerproces moet bij alle kinderen regelmatig getoetst worden en de gegevens op schoolniveau moeten openbaar gemaakt worden. Men neemt na eerdere teleurstellende resultaten geen genoegen meer met mooie intenties van het onderwijsveld. De tweede groep wil transparantie van het onderwijsveld. Wat leveren collectieve investeringen het individu en de samenleving uiteindelijk op? Wat is de return on investment? Juist omdat zoveel data laten zien dat het onderwijsniveau van de bevolking zo bepalend is voor toekomstige rijkdom is de roep om transparantie en verantwoording sterk gegroeid. Ook vanuit dit overwegend economisch gezichtspunt moet de voortgang in het leerproces objectief en voortdurend getoetst worden. Mehta laat zien dat door het samenvallen van de meer vooruitstrevende en conservatieve belangen in onze samenleving de school en universiteit steeds minder te vertellen hebben over hoe en wat zij willen meten. Zij worden de maat genomen. Dat mag pijnlijk zijn, maar niet minder waar. Het hele onderwijs is nu opgenomen in een doelstelling die extern aan hen opgelegd is, die overwegend economisch van aard is en die geïnstrumenteerd wordt door een overvloed van dataproductie en verantwoording over de prestaties. Het onderwijsveld moet voldoen aan deze massieve maatschappelijke druk. Een school die dit wil ontwijken krijgt al snel een slecht imago. En dit proces wordt nog versterkt door ouders en studenten die zijn gaan geloven in de onomstotelijke economische waarde van het onderwijs en zich meer en meer opstellen als consumenten. En krijg je geen waar voor je geld of gaat het niet zoals in de bijsluiter staat dan volgt een juridische procedure. De opstelling van de student als consument in plaats van producent speelt bovenstaande ontwikkeling in de kaart, maar levert op microniveau schade op voor het leerproces. Mehta laat verder zien dat de toenemende  nadruk op onderwijs als economisch goed de bestuursprocessen steeds meer op de buitenwereld doet richten. De aandacht van bestuurders voor de interne sturing van het onderwijs wordt minder en minder. En paradoxaal genoeg, wat niemand natuurlijk wil, de onderwijsprestaties vallen tegen. Steeds vaker. Mehta laat zien dat de roep om transparantie en de voortdurende druk van meetbare kwaliteitsgegevens afleidt van waar het onderwijs voor moet staan, de kwaliteit van de relatie tussen student en docent die er voor zorgt dat iedere student zoveel mogelijk leert. Dit is een van de waardevolle inzichten van dit boek. Ik zou denken, dit is een boek dat alle ambtenaren van OCW en de branche organisaties zouden moeten bestuderen. En de voorzitters van grote hogescholen ook, want wat Mehta voor de Amerikaanse samenleving beschrijft vindt op microniveau ook vaak plaats. Vergelijk deze studie met de vaak teleurstellende resultaten van de maatregelen om het studiesucces te verhogen en je ziet veel parallellen.

Andrew Delbanco (Columbia NY) schreef het zeer overzichtelijke boek College, What It Was, Is and Should Be. Het boek behandelt het undergraduate onderwijs. Wat waren de oorspronkelijke idealen voor het onderwijs na de highschool en voor de specialisatie in de master of doctorfase? Wat moest er tussen 18 en 23 jaar geleerd worden om later een actief burger te worden die verantwoordelijkheid kan dragen voor zichzelf en de mensen om hem heen? En wat moet de student leren om een beroep uit te oefenen? Delbanco beschrijft hoe de Amerikaanse bachelorstudies in de 18de en19de eeuw sterk verbonden waren met christelijke idealen en de idealen van de Amerikaanse revolutie. In de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw neemt de instroom in het undergraduate onderwijs massale vormen aan. In die periode komen langzaam maar zeker andere waarden de university binnen. Concurrentie, marktwerking en de marketing van hoger onderwijs doen hun intrede zonder dat goed wordt onderzocht of ze het leerproces van de student ten goede zouden komen. De reactie kon niet uitblijven. Als je de titels van de belangrijkste boeken van de laatste tien jaar over het hoger onderwijs opsomt dan zie je dat we ons op ons achterhoofd krabbelen. Hebben we dit wel goed aangepakt? Saving Higher Education in the Age of Money; Universities in the Markerplace; The Commercialization of Higher Education; Shakespeare, Einstein and the Bottom Line; University, Inc. The Corporate Corruption of Higher Education, om er een paar te noemen. In Nederland zou je kunnen wijzen op de enorme fraude met inschrijvingen van spookstudenten, bijna de helft van alle hogescholen deed daar aan mee. En recent bleken meerdere hogescholen de waarde van hun diploma’s minder belangrijk te vinden dan korte termijn gewin. Het morele gezag van hogescholen en hun bestuurders heeft daarmee ernstige schade opgelopen. En ook sommige universiteiten ontkomen niet aan deze verloedering. Delbanco beschrijft hoe belangrijk het bachelor onderwijs is voor de morele vorming van 18- tot 23-jarigen. Dat is een moeilijke opdracht, maar zeer waard om doordacht te worden. Studenten en docenten moeten weten dat hun leidinggevenden de academische waarden en de maatschappelijke plichten als referentiekader waarderen en uitdragen. We willen jongeren veel leren op een breed terrein van het leven. En veel leren gaat niet in 25 uur per week, veel leren doe je alleen maar bij een inspanning van vijftig uur per week. Veel leren vraagt focus van de student. Veel leren is niet alleen beroepscompetenties leren, die hebben van nature een beperkte houdbaarheid en geldigheid. Het leren van een bachelor moet vormend zijn, de bachelor moet diepgaande kennis van meerdere wetenschappen verwerven, hij moet daarin ook zichzelf goed leren kennen. De collegevoorzitter moet dit bij voortduring vertellen. En ‘toezichthouders die meestal een groot vertrouwen ten toon spreiden naar hun eigen bestuurder moeten een actieve rol spelen in het monitoren van de onderwijsprestaties van hun instelling’, schrijft Delbanco. Hij refereert aan grootschalig onderzoek van de laatste jaren waaruit blijkt dat veel studenten uit low-income gezinnen naar de grote staatsuniversiteiten gaan. De toegankelijkheid is groot. Maar velen halen de eindstreep niet en als ze het wel halen dan is de omvang van het geleerde bedroevend klein. Hun verdiencapaciteit is laag. De universiteitsbestuurders zijn druk doende met fondsverwerving, nieuw vastgoed of prachtige promotie om zoveel mogelijk studenten binnen te halen. Maar daarmee laten ze hun kerntaak onberoerd. Levert dit bij ons enige herkenning op? Ik denk dat Delbanco met dit boek behoorlijk schatplichtig is aan het boek Our Underachieving Colleges van Derek Bok. Maar het knappe van Delbanco is dat hij het zeer toegankelijk en vlot heeft opgeschreven, en net als Bok niet stopt bij een klacht, hij geeft veel aanwijzingen hoe we het ook vanuit de huidige maatschappelijke situatie beter kunnen doen. Mijn advies aan alle college voorzitters van de hogescholen en universiteiten is: doe dit boek cadeau aan alle docenten en hoogleraren, met de kerst Delbanco in plaats van kalkoen. Dit is eerlijk voedsel.

De derde recente publicatie is van Derek Bok (Harvard). Hij is  misschien wel de beste schrijver over hoger onderwijs van deze tijd. Ik ken niemand die met zoveel diepgaande kennis van hoger onderwijs en onderzoek zijn analyses schrijft. Higher Education in America lijkt zijn magnum opus. Alles wat hij eerder schreef is samengevat in dit boek. Het is opnieuw een erg interessant boek geworden. Hij beschrijft de toegankelijkheid en selectie aan de poort, de opbouw van het curriculum, de kwaliteit van de docent en de wetenschappelijk onderzoeker, het onderzoek, de besturing, de financiering van hoger onderwijs en onderzoek en het leiderschap van de Amerikaanse universiteiten. Bok vergelijkt de prestaties van het Amerikaanse hoger onderwijs en onderzoek met dat van andere landen in de wereld. Een deel van die vergelijking valt onmiskenbaar goed uit voor de Amerikanen. Als je blijvend in staat bent om de slimste studenten uit andere landen naar jouw universities te halen, als je blijvend in staat bent de beste wetenschappers uit de wereld aan te trekken, als jouw alumni de hoogste verdiencapaciteit hebben en als de grootste wetenschappelijke ontdekkingen vooral in de Amerikaanse universities gedaan worden dan doe je het goed. Maar Bok getrouw beschrijft hij ook dat er wolken aan het firmament komen en deze lofzang slechts geldt voor een deel van de universiteiten. Hij beschrijft de zwakke kanten van het Amerikaanse hoger onderwijs. Ik noem slechts een paar hoofdpijn dossiers. Zijn eerste vrees is de toenemende vertroebelde relatie tussen de bestuurders van de universiteiten en de overheden en politici. Bestuurders van universiteiten raken door de eisen van overheden steeds vaker publiekelijk geïrriteerd. En politici en de publieke opinie tonen een groeiend wantrouwen tegenover bestuurders en hun prestaties. Er ontstaat bij de politici ongeduld met presidents die steeds maar meer geld vragen terwijl ze transparante informatie over de prestaties van hun universiteit vervangen door glossy folders. Bok constateert dat deze oplopende emoties over en weer uiteindelijk erg schadelijk zullen blijken. Een tweede kopzorg betreft de competitie tussen de instellingen. Deze helpt iedere instelling naar het maximale te doen streven. Maar als de competitie zo ver gaat dat de academische leiders vooral die maatregelen nemen die een hoge ranking in het onderwijs of onderzoek bevorderen dan bedreigt competitie de kernwaarden van het onderwijsstelsel. Deze kernwaarden zouden moeten zijn dat alle studenten een grote leerwinst meekrijgen en toegewijd zijn aan excellent wetenschappelijk onderzoek. De toegenomen competitie schiet op dit moment zijn doel voorbij. Zijn derde kopzorg is de invloed van geld op het gedrag van de president. Hij heeft dat al vaker omschreven in boeken en artikelen als The Lure of Money. Hij gaf eerder scherpe analyses van faculteiten medicijnen, chemie en farmacie die hun kernwaarden inruilden voor geld. Hier betrekt hij het ook op de agenda van de hoogst leidinggevende. Als deze man of vrouw een groot deel van de week met externe fondsenwerving bezig is dan kan hij niet gelijktijdig zijn university leiden en vertellen wat de belangrijkste kernwaarden zijn waaraan we alle beleidsontwikkeling moeten toetsen. En of de duvel er mee speelt, een paar weken na het uitkomen van dit boek moet een van de beste University Presidents van de VS, John Sexton van New York University, aftreden. Hij haalde in vijf jaar weliswaar het onwaarschijnlijk grote bedrag van drie miljard US dollar sponsorgeld op maar vergat leiding te geven in zijn instelling. Iedereen vroeg zich af waar de baas eigenlijk mee bezig was? Waarom heeft hij de tuition fee in diezelfde periode ook nog met $ 18.000  verhoogd? En wat heeft hij sponsoren beloofd? Zijn status was groot. Maar vanwege de omvangrijke negatieve reacties van zijn docenten en studenten heeft hij aangekondigd te stoppen na deze termijn. De vierde kopzorg is de kwaliteit van de president. Weliswaar hebben velen goede bestuurs- en management ervaringen voordat ze president worden maar hij maakt zich zorgen over het gebrek aan academisch leiderschap. Zo baseert hij zich op meerdere onderzoeken waaruit blijkt dat grote delen van de staf en docenten in hun president geen competente academisch leider herkennen. ‘Presidenten die niet herkend worden als actieve en competente verdedigers van onderwijs en onderzoek, ontvangen ook niet de morele autoriteit en het respect van de staf en docenten die nodig is om een hoger onderwijs instelling te leiden’. Het academisch leiderschap wordt bedreigd  door de huidige preoccupatie met het imago van de universiteit en hogeschool, een tendens die versterkt wordt door de afwezigheid van betrouwbare feiten over de prestaties. Hoogleraren, onderzoekers en docenten kunnen hun werk niet doen als zij het verhaal over de kernwaarden die ten grondslag liggen aan een succesvolle academische instelling missen. ‘Als het verlies aan academische waarden vervangen wordt door hiërarchische sturing dan ontnemen we onszelf de mogelijkheid om echt te excelleren’. Overigens meent Bok dat dit leiderschapsprobleem bij de comprehensive universities, vergelijk ze met onze hogescholen, aanzienlijk groter is dan bij de Ivy League. En deze laatste waarneming speelt ook een rol in zijn vijfde kopzorg. Het ontbreken van een idee van een minimum standaard van kwaliteit in de middle of the road universities. Wat moet de student minimaal leren? Bij de topuniversiteiten is dat helder en wordt er naar gehandeld. Maar bij de grote comprehensive universities blijft men het antwoord schuldig, men wijst graag op de externe accreditatie. Bok is kritisch over het uitdijende accreditatie systeem. Op zich lijkt hij daar niets tegen te hebben, maar hij kritiseert de docenten en bestuurders van de universiteiten die op grote schaal geen eigen kwaliteit standaard definiëren. Zij proberen de externe accreditatie door te komen en dan is dat mooi gelukt. Voor de volgende zes jaar. ‘Het extern stellen van kwaliteitseisen kan nuttig zijn, maar ze zullen verre van perfect zijn’. De universities moeten hun eigen minimum standaard vaststellen. En de overheid zou de moed moeten tonen om opleidingen en universiteiten die dan onder de maat zijn gedwongen te sluiten. Dat zou vaker moeten gebeuren. Dit zou resulteren in ‘veel minder oninbare studieleningen, verloren studiejaren en teleurstellingen’. De bestuurders en toezichthouders van de universities moeten zich meer bewust zijn dat de combinatie van weinig leerwinst en de steeds hogere private prijs die betaald wordt voor hoger onderwijs een giftig mengsel is. Hij beschrijft hoe belangrijk het is dat de leiding van de grote comprehensive universities zich verantwoordelijk voelt voor de vele eerste generatie en minderheden studenten. Deze studenten moeten juist erg veel leren en een aanzienlijk grotere groep moet de eindstreep halen. Maar de werkelijkheid is dat veel bestuurders zich op andere zaken concentreren. Bok roept vooral de deans en presidents op zich te concentreren op een combinatie van veel hoger studiesucces gecombineerd met een zwaar(der) academisch studieprogramma om daarmee te voorkomen dat de politieke bestuurders hervormingen doorvoeren die van onbewezen waarde zijn en meestal meer schade aanrichten dan goed doen.

Derek Bok heeft een meesterwerk geschreven. Ik zou iedere bestuurder in het hoger onderwijs aanbevelen, ga drie dagen in de bibliotheek zitten, laat je niet afleiden en lees dit werk, je wordt er een stuk wijzer van. En als je denkt dat je daar geen tijd voor hebt lees dan in ieder geval hoofdstukken 1 en 18 en The last word. Dat helpt. Trouwens, je kan er ook je vakantietijd aan besteden

Nederland is de VS niet. De VS zijn (nog) het machtigste land ter wereld en dat betekent ook dat jongeren uit de hele wereld daar graag studeren en wetenschappelijk onderzoek willen doen. Een dergelijke positie is voor Nederland niet weg gelegd. Er zijn verschillen met Nederland en alle Europese landen. De combinatie van publieke en private financiering en extra sponsorinkomsten, de aanwezigheid van publieke instellingen met een grote toegankelijkheid en private instellingen met zware selectie aan de poort, de vaak veel grotere diversiteit van de studenten populatie. We kunnen ons hoger onderwijs niet zondermeer met het Amerikaanse vergelijken. Maar er zijn ook veel overeenkomsten. Uit mijn bovenstaande opsomming mag blijken dat veel analyses van deze auteurs zo herkenbaar zijn, dat je vergeet dat je over het hoger onderwijs van de VS leest. De drie auteurs zijn duidelijk trots op wat gepresteerd is, maar beschrijven ook de zwakke kanten. Het kan beter en ze sommen op hoofdlijnen op hoe dat zou kunnen. Deze drie auteurs zien in de president of the university de academisch leider die alles dat afwijkt van de kernwaarden afwijst. De academisch leider staat voor een breed en goed gevuld curriculum en onderwijs waarin iedere student zoveel mogelijk leert. En hij staat voor wetenschappelijk onderzoek dat in een open en vrije omgeving verricht wordt en waarvan de resultaten voortdurend publiekelijk onderworpen worden aan het kritische oordeel van peers. Nou daar kunnen wij nog wel even over nadenken, toch?

Pim Breebaart

Dit artikel is gepubliceerd in het eerste  nummer van Thema in 2014