Geef dit als kerstcadeau!

Lenora Chu: Little Soldiers. An American Boy, a Chinese School, and the Global Race to AchieveHarperCollins Publishers Inc., New York. ISBN 9780062367853; 347 blz. $27.99 Google Books link

Lenora Chu is geboren en getogen in de Verenigde Staten. Haar ouders waren Chinese migranten. In 2010 gaat ze met haar echtgenoot Rob Schmitz in Shanghai wonen en werken. Ze zoekt een peuterschool voor hun achttien maanden oude zoon Rainey. Omdat Chu en Schmitz vloeiend Mandarijn spreken en Amerikanen zijn, lukt het hun om het zoontje in te schrijven aan de prestigieuze Soong Qing Ling Preschool. De blijdschap bij de ouders is enorm. Als Lenora het kind op zijn eerste schooldag begeleidt, krijgt ze een cultuurshock. De twijfel over de schoolkeuze slaat toe. Bijna elke dag voelt ze de neiging om een conflict met de teacher te beginnen.

In de eerste helft van Little Soldiers domineert de afkeuring van de Chinese drilmethoden, van het zuiver op cognitie gerichte onderwijs, van feiten memoriseren, van de voorbereiding op de bijna absurde jaarlijkse landelijke competitie om toegang tot de academische highschools en daarna tot de universiteiten. Dat laatste noemt ze een veldslag, met heel veel verliezers. De competitie en het daaraan gerelateerde curriculum slaan iedere creativiteit of individuele nieuwsgierigheid dood. Tel daarbij op dat het onderwijs wordt gebruikt om kinderen te indoctrineren volgens de norm van de communistische partij, dus met volkslied en vlag in iedere klas, en we zijn al snel geneigd dit onderwijs als inferieur te beoordelen.

Maar Chu besluit na de eerste ervaringen en teleurstellingen te onderzoeken hoe het kan dat de PISA-resultaten van Shanghai extreem hoog zijn, dat de universiteiten steeds beter worden, dat miljoenen Chinese studenten die in Europa of Amerika studeren het zo goed doen, dat miljoenen studenten in China gaan studeren en dat er steeds beter wetenschappelijk onderzoek uit China komt. Ze zet een grootschalig en langdurig onderzoek op. In zeven jaar tijd bezoekt ze vele scholen en deskundigen in China. Hetzelfde doet ze in de Verenigde Staten. En ze trekt vergelijkingen en conclusies.

Een belangrijke kritiek vanuit het Westen op de hele hoge score van Shanghai in de PISA-ranking is dat dit weliswaar de grootste stad is, maar toch slechts een klein deel van China. Chu laat zien dat alle grote steden van China goed scoren. Ze gaat naar het platteland om te onderzoeken waarom de scores daar veel lager zijn. De enorme snelle ontwikkeling van China zorgt ervoor dat tientallen miljoenen van het platteland naar de steden trekken. Het zijn laaggeschoolde arbeiders, met lange werkdagen, weinig vakantie en zonder goede arbeidsvoorwaarden. De vader werkt in de ene stad, de moeder in een andere stad. Alleen met Chinees Nieuwjaar komen ze een paar dagen thuis. Het kind verblijft vanaf zeer jonge leeftijd bij z’n grootouders op het platteland.

Die grootouders zijn in grote meerderheid ongeletterd, hun kleinkind gaat naar overvolle plattelandsscholen met slechtopgeleide leerkrachten. Er zijn onvoldoende middelen en onvoldoende getrainde docenten. En er is corruptie; schooldirecteuren en docenten maken misbruik van het grote tekort aan goede scholen; ze verleiden ouders voor veel geld tot slecht onderwijs. Als ouders een extra beloning voor de leerkracht weigeren, belandt hun kind achter in de overvolle klas. Het gevolg is dat veel kinderen de zhongkao, het jaarlijkse landelijk toelatingsexamen voor de academische highschool bij lange na niet halen. Ze gaan op jonge leeftijd als laaggeschoolde arbeider hun geluk beproeven in de grote steden, een uitzichtloos leven tegemoet. Het is een kopie van het leven van hun ouders.

Daartegenover staan de miljoenen kinderen die in de grote steden geboren worden, bij hun vader en moeder wonen, met twee opa’s en twee oma’s als verzorgers in de nabijheid, en goede stadsscholen. Zij krijgen alle kansen. Ieder kind wordt opgevoed met extreem hoge verwachtingen van zijn schoolprestaties, maar ook met veel steun. Bovendien zijn de salarissen in de steden beduidend hoger dan op het platteland.

China, kortom, heeft een groot ongelijkheidsprobleem. In het Westen spannen de Verenigde Staten de kroon als het gaat om ongelijke kansen in het onderwijs, maar wereldwijd loopt China aan kop. Westerse waarnemers kunnen het land deze grote ongelijkheid wel nadragen, maar Chu houdt ons voor dat dan nog steeds Shanghai met zijn 28 miljoen inwoners in de PISA-toets echt markant hoger scoort dan Finland, Nederland of alle andere westerse landen.

In het tweede deel van het boek onthult Chu vele factoren die bijdragen aan dit succes. Ze verbaast zich erover dat ministers en topadviseurs dertig, veertig jaar geleden al erkenden dat het Chinese onderwijs minder gericht moest zijn op cognitie en memoriseren en meer op creativiteit, reflectie en nieuwsgierigheid. Daar was ander onderwijs voor nodig. Er kwamen maatregelen, maar tot nog toe zonder veel resultaat. De onderwijscultuur blijft gericht op cognitief leren, en de landelijke selectie voor de volgende stap in het onderwijs lijkt bijna onmogelijk te veranderen. De wens van ouders om hun kind heel veel te laten leren en liefst méér dan alle andere kinderen, de neiging om daar werkelijk alles voor over te hebben, maakt veranderingen bijna onmogelijk. Chu laat goed zien waarom het systeem in China zo muurvast zit. Overigens staat China staat daarin niet alleen. Ook in andere Aziatische landen zie je de wens om creativiteit, reflectief denken en nieuwsgierigheid bij leerlingen en studenten meer te stimuleren.

Een Chinees kind dat op een examen faalt, hoort van zijn ouders: je hebt niet hard genoeg gewerkt. Slechter presteren dan vele miljoenen leeftijdgenoten wordt altijd geweten aan jouw gebrek aan wilskracht, concentratie en hard werken. Natuurlijk kun je het, maar je hebt lopen lanterfanten. Stom. Chu geeft veel voorbeelden van dit reactiepatroon dat diep in de Chinese cultuur verankerd ligt.

Ze vergelijkt het met de standaardreacties van Amerikaanse ouders en leerkrachten. Je hebt het tentamen wiskunde niet gehaald? Ach, dat zit ook niet in jouw genen, je vader was er al slecht in en jouw talenten liggen waarschijnlijk op een ander vlak. In de VS gaan heel veel kinderen, begeleid door docenten, op zoek naar hun talenten. En als een studie niet lukt, stappen ze naar de studentendecaan die vrij snel met de conclusie komt: het is het beste dat je nu stopt, neem even een retraite om na te denken en stap het komend jaar over naar een studie die beter op je talenten aansluit.

Chu wijst op de gevaarlijke kant van deze pedagogische filosofie. Het kan leiden tot vluchtgedrag. Ze beschrijft hoe Amerikaanse hogeronderwijsinstellingen zich daaraan aanpassen: ze maken de curricula lichter, schrappen moeilijke vakken en maken hun onderwijs leuker.

In de Verenigde Staten zou openbare publicatie van de tentamen- en examenuitslagen een golf aan rechtszaken opleveren. In China niet. Alles wordt gepubliceerd. Ze vertelt dat ook beroepsbeoefenaren testen doen. Zo moet een politieagent op een schaal van 100 minimaal 80 scoren op Mandarijn, een leerkracht 87, een actrice 93 en een omroepster 97. Iedereen moet elke vijf jaar de test doen en als je zakt kun je je baan verliezen. De docenten op een middelbare school kunnen tot 40 procent meer verdienen als hun school hoog scoort in de toelatingsexamens voor de universiteiten.

De zhongkao aan het einde van de basisschool test jaarlijks negen miljoen studenten; aan het einde van de middelbare school is er de gaokao. Chu beschrijft de testdagen. De ouders staan rijen dik bij de ingang van de grote testhallen hun kind aan te moedigen. De kinderen krijgen vooral veel eten en drinken mee om te laten zien: daar zal het niet aan liggen. De toekomstige welvaart van de familie is afhankelijk van de prestaties van hun kind bij dit examen.

Opmerkelijk genoeg maakt Chu de vergelijking met de Amerikaanse sportwereld: het is een keiharde competitie, een afvalrace. Iedere sporter moet zich volledig focussen, meer dan veertien keer per week te trainen, herhalen en herhalen totdat hij een beweging volledig onder controle heeft. Overal zijn er rankings van het aantal aces, scoringskansen en doelpunten, per sporter en per club of regioteam. Zo niet in het onderwijs. Het onderwijs heeft geen oog voor de effectiviteit van de herhaling, staat toe dat kinderen op grote schaal afgeleid worden, verspilt veel leertijd. University presidents zeggen niet te geloven in rankings, en dat zeggen ze vaker naarmate ze lager op de lijst staan. Eigenlijk zeggen ze volgens Chu: het is niet onze schuld als onze studenten de eindstreep niet halen, ze hebben verkeerd gekozen, ze hadden er het talent niet voor.

Chu merkt op dat alle westerse landen worstelen met het niveau van het rekenonderwijs. Regeringen willen dit graag verhogen en stellen prestatie-eisen. Maar de resultaten zijn er niet naar. De scores in rekenvaardigheden lopen juist langzaam maar zeker terug. Volgens Chu willen de westerse landen hun heilige huisjes niet loslaten. Ze geloven dat memoriseren geen betekenis meer heeft, dat herhalen van leerstof en oefening beperkt moet worden, dat alles gericht moet zijn op ontdekken van talent, dat onderwijs leuk moet zijn en leerkrachten vooral inspirerend.

Maar goed uitgevoerde instructie, zoals in het Chinese onderwijs, blijkt een aanzienlijk effectievere onderwijsvorm en levert een grotere leerwinst op. Het Westen gelooft dat het dankzij de nadruk op nieuwsgierigheid, reflectief vermogen en creativiteit een blijvend grote voorsprong op China zal behouden. Chu twijfelt daar sterk aan. Ze laat zien dat er overal in China diep nagedacht wordt over al deze competenties en over het onderwijs voor de 21ste eeuw. Over enkele generaties, voorspelt ze, zal het Chinese onderwijs net zoveel creativiteit ontwikkelen als het westerse onderwijs. Het Westen doet er goed aan zichzelf geen zand in de ogen te strooien.

Little Soldiers is uitermate vlot geschreven, prettig leesbaar, nuchter en dikwijls humoristisch. Elk hoofdstuk kent een ander mooi verhaal. Vaak geeft ze voorbeelden uit de klas van haar eigen zoontje, maar ze volgt ook twee highschoolstudenten die samen met negen miljoen anderen opgaan voor de gaokao. Ze volgt een ongeschoolde vrouw in Shanghai die daar het geld verdient om haar kind in de provincie Anhui de kans te geven de basisschool goed te doorlopen. En ze zoekt dit kind in de provincie op.

Chu schakelt vloeiend van dit heel concrete niveau naar een meer abstracte analyse van de sterke en zwakke kanten van het Chinese onderwijs en de samenhang met de Chinese cultuur. Naarmate je verder in het boek komt vallen de puzzelstukjes in elkaar. Dat doet de schrijfster knap. Ze maakt aannemelijk waarom zij het Chinese onderwijs steeds meer is gaan waarderen. Ze verliest zich niet in een ophemeling van de Chinese onderwijsmethoden en ook niet in een kritiekloos aanvaarden van het westerse opvoedingsideaal.

China heeft tijdens het bewind van Mao heel veel scholen en universiteiten gesloten, boeken verbrand en op grote schaal docenten ontslagen. Volgens Chu was zestig jaar geleden 80 procent van de Chinezen analfabeet. Nu heeft China onderwijs waar de hele wereld met bewondering en afgunst naar kijkt. En dit onderwijs is de motor van een erg snel groeiend hoogopgeleid bevolkingsdeel. In deze omvang is dat niet eerder in de menselijke geschiedenis vertoond.

Het boek is door zijn reikwijdte van grote betekenis voor iedereen die geïnteresseerd is in het onderwijssysteem van een vijfde deel van de wereldbevolking. Alle docenten – van peuterschool tot en met universiteit – kunnen er hun voordeel mee doen. Collegevoorzitters, geef het als kerstcadeau aan de docenten. Little soldiers is nuttiger dan een kalkoen in het kerstpakket. Ik heb er veel van geleerd.

O ja, en lach even lekker als je leest dat uit de zeer talentvolle en bevoorrechte driejarige peuters van de Soong Qing Ling Preschool, een apart klasje wordt geselecteerd van de tien allerslimste peuters, een early masterclass. Ik moest lachen, maar ik begreep dat Chinese ouders dit bloedserieus nemen en vechten om een plaatsje. Ik kon het niet laten om even te denken aan onze honoursprogramma’s. Doen wij het zo veel anders?

 

Pim Breebaart

is oud-bestuursvoorzitter van de Haagse Hogeschool en lid van de recensieredactie van Th&ma