Variatie in hoger onderwijs

Rond 1 februari zal mevrouw Nijs haar Hoger Onderwijs Plan voor de komende 4 jaar publiceren. Een belangrijke gebeurtenis voor een ieder die geinteresseerd is in onze hogescholen en universiteiten. De belangrijkste doelstelling is dat Nederland in 2010 50% van zijn jeugd moet laten instromen in het hoger onderwijs. Een hele hoge ambitie. Gaat dat lukken?

Ik ben niet somber gestemd. Paradoxaal genoeg is misschien éen van de stuctuurkenmerken van ons onderwijs dat afwijkt van het omringende buitenland een heel gunstig voorwaarde. En dat is het binaire hoger onderwijs. Wij kennen een beroepsgerichte variant die goed aansluit op de HAVO en MBO, en een wetenschappelijke opleiding die aansluit op het VWO. De sterke scheidingsmuur tussen hogescholen en universiteiten was lange tijd een zwakte van het Nederlandse onderwijs. Echter, het bestaan van twee leerwegen met ieder een duidelijke identiteit geeft op zich al heel veel variatie. En dat kan wel eens een groot voordeel blijken in het behalen van die 50%-doelstelling.

Mijn analyse is dat de bovenkant, zeg de bovenste 15% van de jeugd, al decennia lang hun weg door het VWO en Gymnasia zeer goed weten te vinden. De doorstroom naar het hoger onderwijs is bijna volledig, wellicht dat de gediplomeerde uitstroom nog iets omhoog kan door de universitatire programma’s te verbeteren. Maar dat is het dan ook wel. Veel meer topintellect is er gewoon niet. Dan volgt een zeer grote groep in elke cohort leerlingen die net iets minder abstraherend vermogen en conceptueel denken kent, echter wel uitstekende leerlingen blijken op veel andere punten en vaak ook meer praktische gezindheid in hun life style stoppen. Deze leerlingen bevolken de HAVO en MBO-4. Daar liggen de kansen op een verhoogde instroom in het hoger onderwijs. Door het vergroten van de doorstroom zullen de hoogste en laagste decielen in de instroom onderling flink verschillen in intellectuele- en leervermogens. Iedereen hetzelfde programma aanbieden zou een enorme rem op de talentontwikkeling zijn. Zowel aan de bovenkant, want die leren dan niet genoeg. Maar ook aan de onderkant, want velen zullen dan de eindstreep niet bereiken. Kortom, variatie in het aanbod is de sleutel voor het bereiken van de 50%-doelstelling. En daarom is het binaire curriculumstelsel een heel goede uitgangspositie voor Nederland om de landen om ons heen vanuit een achterstand snel voorbij te streven.

Zijn er dan geen obstakels? Natuurlijk. Met behoud van het binaire curriculumstelsel zou de Nederlandse regering er erg goed aan doen zijn eigen jeugd niet bij voorbaat op achterstand te zetten ten opzichte van buitenlandse leeftijdsgenoten. Waarom worden in Nederland de diplomatitels niet geharmoniseerd? Dat zal toch in ons nadeel gaan werken. Waarom noemen wij onze beste docenten lector , dus associate professor, in plaats van professor. Waarom worden de masteropleidingen aan onze hogescholen niet gelijkelijk bekostigd met de WO-masters. Deze zaken zijn in Duitsland, Engeland en Frankrijk allemaal beter geregeld. Dat zijn van die kleine zaken die staatssecretaris Nijs snel moet aanpakken, als ze wil dat onze jeugd niet met achterstand aan het hoger onderwijs en een beroep beginnen.

gepubliceerd in Chemie Magazine | download PDF van dit column