Return on investment

Welke zijn de factoren die de kwaliteit van een universiteit, hogeschool of middelbare school  bepalen? Dat ligt aan de vraag wat we met kwaliteit bedoelen. Als we het ons zelf simpel voorstellen dan is kwaliteit niet anders dan de hoeveelheid kennis en inzicht die een student aan het einde van de opleiding heeft. Dit is niet de enige definitie van kwaliteit in het onderwijs. Sommigen zullen zeggen dat een school meer kwaliteit heeft geleverd wanneer zeg maar Linda de Mol naar havo- 5 is overgegaan, dan Robbert Dijkgraaf naar gymnasium-5. Ik geef graag toe, daar zit wat in, maar toch ga ik nu van de simpele gedachte uit dat de kwaliteit hoger is naarmate de leerling of student meer kennis heeft vergaard en meer inzicht heeft. Tijdens mijn studie werd er aan de universiteit Leiden nooit anders over gedacht. En dat geldt daar nog steeds. En de bestuurders van het hoger onderwijs praten ook met deze connotatie van kwaliteit positief over hun eigen instelling… ..of negatief over de ander. Ook de recente commissie Veerman hanteert deze gedachte. In de gedachtengang van de commissie Veerman is kwaliteit gediend met selectie aan de poort, dat maakt de kwaliteit hoger. Voor die betreffende instelling is dat zeker waar.

Waardoor wordt de mate van kennis en inzicht bepaald?  Bestuurders doen bij succes graag alsof hun instelling daarvoor verantwoordelijk is (die Nobelprijswinnaar is bij ons opgeleid) en bij falen gaat de schuld naar een bezuinigende overheid (de subsidie per student loopt al jaren terug) of naar de slechte middelbare school (de vooropleiding sluit niet aan). Maar is dit terecht? Als er in het onderwijs bezuinigd wordt of als er geld bijkomt omdat bijna iedere politicus in de Westerse wereld roept dat onderwijs een extra financiële injectie moet krijgen is het van belang om heel precies te begrijpen waardoor de omvang van de kennis en inzichten van de leerlingen en studenten wordt bepaald. Enig misverstand of politieke mist daarover zal al heel snel betekenen dat het geld ineffectief wordt aangewend. En dan kun je voorspellen dat er over vele jaren, als er terug gekeken wordt naar de effectiviteit van de extra investeringen, grote teleurstellingen op de loer liggen. Het geld komt van de belastingbetaler en als die bemerkt dat zijn geld ineffectief is ingezet dan kun je de politieke terugslag nu al uittekenen.

Ik heb een stelling. Ik ga hem niet bewijzen, dat doe ik een andere keer, maar na bijna 40 jaar werken en besturen op alle niveaus van het onderwijs ga ik hem noemen. De kwaliteit van de kennis en inzichten die een leerling bij de diplomering van een opleiding meeneemt is voor 50% afhankelijk van de kwaliteit van de voorkennis en inzichten van de instromende  leerlingen, voor 25% afhankelijk van de kwaliteit van het docenten corps en voor 25% van de kwaliteit van het curriculum. Dit noem ik de wet van Breebaart.

Deze wet impliceert dat een universiteit die de instroom zelf kan regelen dan wel dat er een extern regelmechanisme is, de beste kwaliteit krijgt. Niet dat die universiteit de meeste toegevoegde waarde produceert, dat kan best bij een ander liggen, maar de uitkomst van het onderwijs kan wel zijn dat  jouw universiteit de studenten met de meeste kennis en inzichten aflevert. Harvard heeft het in zekere zin gemakkelijk want de student moet aantonen dat hij tot de 1% aller slimste leeftijdsgenoten behoort en dan wordt hij toegelaten. Prachtig. Daarmee heeft Harvard zich bij de instroom al verzekerd van een grote kwaliteitsvoorsprong op 1399 andere Amerikaanse universiteiten. In Nederland reguleren we de voorsortering van de beste kwaliteit in kennis en inzicht als kinderen 11 jaar zijn. De selectie is scherp en duidelijk voor iedereen in de omgeving. Vader, moeder, de buren, vriendjes, vanaf dat moment kan iedereen een deel van de toekomstige levensloop van het kind uittekenen. De 15% slimste jongeren van Nederland krijgen de beste docenten, het beste curriculum  en de langste opleiding op de middelbare school. Deze selecte groep krijgt zes jaar voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Ze mogen daarna kiezen uit 14 universiteiten. De Nederlandse universiteiten hebben het eigenlijk gemakkelijk, de selectie heeft zes jaar of meer in beslag genomen. Het geselecteerde resultaat is niet zo exclusief en excellent als bij Harvard of de Grande École van Parijs. Maar de instromende studenten hebben wel allemaal een langdurige proef doorstaan. De Nederlandse universiteiten kunnen rekenen op een goed voorbereide intelligente groep instromende studenten. Nu moeten de universiteiten er wat van maken. En dat doen ze met hun docenten en hun curriculum als belangrijkste instrumenten.

De docenten aan de Nederlandse universiteiten zijn meestal van een goed niveau, ze zijn gepromoveerd en ze hebben een voldoende onderzoekspublicaties op hun naam staan. Als we het perspectief iets groter maken dan Nederland dan behoren ze zeker niet tot de absolute top, eerder tot de betere middelmaat, de subtop in de wereld van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Je kunt door je oogharen zien dat we aardige professoren hebben, maar dat de voorselectie niet optimaal werkt. Op het niveau van echte wetenschap doet nationaliteit er niet toe, water zet in Hong Kong net zo veel uit als in Delft, dus waarom zouden we niet de besten uit de wereld aantrekken, zoals in het topvoetbal in Europa of in het Nederlands danstheater? Maar nee, de Nederlandse professorenclub is overwegend nationaal samengesteld, alsof de Raboploeg het alleen met Nederlandse wielrenners zou kunnen stellen.  We laten door ons chauvinisme veel talent liggen. Betere en kwalitatief hoger presterende wetenschappers uit het buitenland kunnen onze jeugd beter opleiden. Ten tweede valt de grote ondervertegenwoordiging van vrouwen op. Hier  laten de Nederlandse universiteiten al vele jaren meer dan de buitenlandse universiteiten veel talent onbenut, ten nadele van een betere talentontwikkeling van hun studenten. Ten derde is er een ernstige ondervertegenwoordiging van achtergestelde groepen, zoals niet-westerse allochtonen of lichamelijk gehandicapten. Ook al is Tony Judt bijna volledig verlamd hij telt altijd nog meer mee in de internationale wetenschapwaard dan de gemiddelde hoogleraar moderne geschiedenis in Nederland. Kortom, de Nederlandse universiteiten krijgen de beste 12% van de jeugd, langdurig voorbereid in zesjarige programma’s, er is bovengemiddeld veel  belastinggeld aan besteed, en als de student eenmaal aan de universiteit studeert  moet hij ook daar de beste docenten krijgen om tot topprestaties te komen. En dat kan in de Nederlandse universiteiten nog een heel stuk beter.

Voor de hogescholen geldt iets vergelijkbaars. De voorsortering vindt plaats via vijf jaar havo of acht jaar vmbo en mbo-4. De hogescholen krijgen daarmee van boven naar beneden gerekend de leerlingen die in het tweede tot het zesde dociel zitten van de kennispiramide onder de jeugd. Ik noem het de subtop. Het is volgens de eerste wet van Breebaart belangrijk dat de kwaliteit van de docenten in de hogescholen vervolgens op orde is. Dat is echter helemaal niet het geval. Ongeveer 50% van de hogeschooldocenten heeft als hoogste opleiding zelf een bachelordiploma. De meesten van hen hebben daarvoor de  havo gedaan. Dit is een van de bepalende factoren voor het kwaliteitsniveau van de hogeschool. Die is daarmee vastgezet op een te laag niveau.  Het positieve bericht is dat de hbo-raad dit ook erkent en de doelstelling heeft geformuleerd om binnen vijf jaar naar 70% master opgeleide docenten te groeien. De commissie Veerman herhaalt dit instemmend. De minister heeft het in een convenant bekrachtigd. Dat oogt positief, maar van enige afstand is dit hoogst onbevredigend. Alle landen in de wereld vragen van iedere docent in het hoger onderwijs dat deze op master of phd-niveau is opgeleid voordat deze aangenomen wordt als docent in het hoger onderwijs. Begrijpt iemand waarom de collegevoorzitters, de hbo-raad, de minister en een adviescommissie, die zegt een toekomstig bestendig hoger onderwijs voor te staan, 70%  genoeg vindt? Neem geen genoegen met minder dan 100% goed opgeleide docenten!

En dan is er het curriculum. Een goed curriculum, met een doordachte opbouw van de inhoud en bijbehorende didactische werkvormen, is van belang voor de kennisontwikkeling van de leerling of student, maar in de felheid van de onderwijsdiscussies van de laatste jaren kan het door sommigen ook overdreven worden. Het curriculum doet er toe, maar naast de andere twee factoren die ik heb genoemd. Ik ben niet erg onder de indruk van alle felle voor- of tegenstanders van een bepaalde lesmethode zolang er geen hard wetenschappelijk gefundeerd onderzoek is dat sommige lesmethoden ook na regelmatige herhaling betere resultaten geven. Een goed curriculum laat een opbouw in complexiteit en diepgang zien met een regelmatige toetsing van de voortgang. Daarbij past eigenlijk het uit de VS overgenomen idee van een leerling- of studentgecentreerd curriculum helemaal niet. Het curriculum moet niet aangepast worden aan het niveau van de leerling, maar de leerling moet zich kunnen optrekken aan het niveau van het onderwijs en de docent. In de VS is het idee ’de leerling centraal’ het meest nadrukkelijk doorgevoerd. Met rampzalige gevolgen. Het onderwijs heeft van buiten geformuleerde standaarden nodig die door iedere leerling of student behaald moeten worden. En wat dat betreft mag er aan de curricula van de Nederlandse universiteiten en hogescholen wel het een en ander verbeteren. De Nederlandse universiteiten zullen zich veel sterker moeten richten op het vormen van onafhankelijk en kritisch denken om een werkelijke belangrijke bijdrage te leveren aan het gesprek over de toekomst van onze samenleving en de ontwikkeling en gebruik van technologie. De hogescholen zouden sterk aan gezag winnen als hun onderwijs meer reflecteert, minder beroepsgericht is, een bredere bachelorinhoud kent en meer kennis overdracht.

Alle regeringen in de wereld lijken zich bewust van het grote economische belang van goed onderwijs. Hoor wat de regeringsleiders van Oost-Azië er over zeggen, luister naar de Amerikaanse president, maakt niks uit of hij Obama of Bush heet, luister naar Europese leiders, allemaal gaan zij er van uit dat een goed opgeleide bevolking de meest cruciale factor is voor de toekomstige competitie tussen landen en hun welvaart. Ook de Nederlandse politieke leiders beseffen dit. Kun je over bezuinigingen op defensie, zorg of ambtenaren nog veel verschil van mening hebben, over onderwijs is iedereen het wel eens. Tegenwoordig. Stel dat er nu extra in onderwijs geïnvesteerd gaat worden, waar investeren we dan? Wat is effectief? Ik las dat de hbo-raad blij was dat een onderzoek  van de hoogleraren Maassen van den Brink en Groot uitwijst dat de return on investment voor de extra investeringen in de hogescholen factor drie is. De investeringen komen op termijn driemaal terug. Dat is mooi, een commerciële bank zou daar in deze tijd van slechte kredietverstrekking direct ja tegen zeggen. In ieder geval geeft die investering meer zekerheid over terugbetaling dan de bankleningen aan Griekenland, dus wat zeur je nou. Maar toch, ik baseer me op de wet van Breebaart. 50% van de kwaliteit wordt eigenlijk al in het voortraject tot stand gebracht en niet in het hoger onderwijs zelf. Dan is het effectiever om daar te investeren. Als dat tot gevolg heeft dat de leerlingen uit mbo, havo en vwo met meer kennis doorstromen en als door extra investeringen de groep vwo groeit ten koste van de havo en mbo dan tikt dat voor de prestaties van het hele onderwijssysteem hard aan. Maar voor een middelbare school geldt hetzelfde, het maakt veel uit voor de kwaliteit van je opleiding of je het Adelbert in Wassenaar of het Johan de Witt in de Schilderswijk gevolgd hebt. De instroomkwaliteit bepaalt al voor de helft de uitstroomkwaliteit. Dus zouden we met de extra investeringen beter naar de basisschool kunnen gaan.  Daar is inderdaad heel veel voor te zeggen. Maar ook daar is de instroomkwaliteit voor de helft bepalend voor het kennis- en inzichtsniveau na acht groepen basisonderwijs. Iedereen kan de voorbeelden direct verzinnen, er zijn zelfs bijna geen uitzonderingen op deze regel. Ouders weten dat en zoeken heel nauwkeurig naar de basisschool die bij hen past. In de VS zijn daar de laatste 60 jaar zelfs bijna fysieke veldslagen over geleverd. Wie mag naar welke school. En ook in Europa is dat in de grote steden een heel ontvlambaar onderwerp. Helaas, zou ik denken, maar de werkelijkheid drukt ons met de neus op de feiten. Alle ouders vinden de voorkennis en kwaliteiten van de medeklasgenoten van het grootste belang voor de ontwikkeling van hun eigen kind. En geef ze eens ongelijk. Als de basisschool voor zijn kwaliteit weer voor 50% afhankelijk is van de kwaliteit van de instroom, belanden we met onze extra onderwijs investeringen vanzelf bij  de kinderen van één tot vier jaar, de peuters.

Er was een heel beroemde econoom, hij won in 2000 de Nobelprijs voor economie. Dat was omdat hij berekeningen maakte van bovenstaande processen. Hoe wordt een samenleving welvarend en rijk? Daar heeft die samenleving op alle niveaus goed geschoolde mensen voor nodig. Hoe organiseer je dat, waar kun je dan het beste investeren? En hoe kunnen we voorkomen dat een deel van de bevolking achter blijft in ontwikkeling?  In 2007 organiseerde Harvard University een erg interessante conferentie over dit onderwerp voor topeconomen uit de VS. James Heckman rekende zijn collega’s voor dat als je in het peuteronderwijs investeert, met name voor de bottomhalf van de samenleving de return on investment boven de factor zeven ligt. Daarvoor moet je goed opgeleide docenten voor het peuteronderwijs hebben én een doelgericht en goed opgebouwd curriculum. E.D.Hirsch jr, hoogleraar pedagogie van de University of Virginia, ontwikkelde met de Core Knowledge Foundation een dergelijk curriculum. Misschien, als we dit curriculum laten uitvoeren door docenten met een bachelordiploma, dat de return on investment factor nog hoger kan uitkomen dan zeven.

Als ik minister van Onderwijs zou zijn, dan zou ik investeren in de peuters. Ik zou me realiseren dat de verschillen in concurrentiekracht tussen landen niet aan de top worden gemaakt. De racefietser die al 45 km per uur fietst kan wellicht met een heel grote inspanning 46 km per uur fietsen, terwijl de grote massa 15 km per uur fietst en het maatschappelijk en economisch veel effectiever is als we hen leren om 20 km per uur te fietsen. En dat kan. Als ik drie miljard extra heb om te investeren dan gaat dat linea recta naar de plek die het grootste return on investement zal geven, het peuteronderwijs. We bouwen alle peuterspeelzalen en kinderdagverblijven om tot goede preschools, kleinschalig, met in meerderheid hoger opgeleide docenten en we stellen zware eisen aan de kwaliteit van de curricula. Dat komt over twintig jaar dubbel en dwars terug in de cohesie van onze samenleving en in de hogere verdiensten en belastingafdrachten. Daarna zullen we dat terugkomende extra geld besteden aan het hoger onderwijs.  Moet je eens opletten als deze generatie van éénjarigen groot wordt en naar het hoger onderwijs gaat, misschien stroomt dan wel 65 % van de jeugd door naar het hoger onderwijs. Tel uit je winst.

Een verslag van de conferentie van Harvard University is te vinden in James J.Heckman an Alan B.Krueger, Inequality in America, What Role for Human Capital Policies? Edited by Banjamin M.Friedman, The MIT Press, Cambridge, Massachusetts