De blinde toezichthouder

Als een leek naar een ECG kijkt dan zal hij denken: oh, wat betekent dit? Afgelopen jaar heb ik regelmatig toezichthouders gesproken over de kwaliteit van hun toezicht op het onderwijs. Mijn eerste vraag is altijd: wat weet u van onderwijs? En het meest gegeven antwoord is: niet veel. Op zijn best getuigt dit van zelfkennis. Toch hebben ze de ambitie om toezicht te houden op de kwaliteit van onderwijs.

Een goede Raad van Toezicht is divers samengesteld. Dus een Raad met drie onderwijs deskundigen aangevuld met financiële en HRM deskundigheid is al uitstekend. Stel dat er een deskundige Raad is gevormd, hoe houdt hij dan toezicht? Van alle gesprekken die ik het afgelopen jaar voerde was er niemand die daar een echt antwoord op had. De meesten zeiden te vertrouwen op de voorzitter van het College van Bestuur en de informatie die de Raad van de voorzitter ontvangt. Maar of dat vertrouwen ook verband houdt met de kwaliteitszorg en de uitvoering van het onderwijs konden ze niet uit eigen waarneming vertellen.

Hoe hou je toezicht op de kwaliteit van het onderwijs? Om iets te kunnen zeggen over kwaliteit heb je een meetlat nodig. De Raad moet die meetlat definiëren. Dat is een lastige opgave als je weinig kennis van het onderwijs heabt. Probeer het maar eens. Vraag aan tien toezichthouders om hun referentiekader te verduidelijken. Ik heb dat gedaan en kreeg antwoorden. We kijken naar de uitval en de rendementen of naar het imago in de pers of naar de positie in de ranking van de Keuzegids of naar het studenten tevredenheids onderzoek. Kenmerkend voor alle antwoorden is dat ze de resultante van veel verschillende acties zijn en dat ze geen van allen door kunnen gaan als nauwkeurige meetlat van de onderwijskwaliteit. Ze hebben het niveau van hoe groter de hamburger hoe lekkerder. Allemaal waardevolle gegevens, maar alleen als je ze plaatst in de complexiteit van het leren van de student. Als je dat laatste niet doet zegt de uitkomst letterlijk niets, zet iedereen zelfs op het verkeerde been en het wordt nog erger als men er naar gaat handelen. De hamburger wordt dan nog groter gemaakt.

Menig toezichthouder heeft geen idee hoe de kwaliteit van het onderwijs te meten. En dat is schadelijk voor de instelling, want zij heeft juist de grootste behoefte aan een toezichthouder die het diepgaand begrijpt, meedenkt, verdiepende vragen stelt en tegengas kan geven. Dan is de toezichthouder op zijn plaats. Een onderwijsinstelling heeft niets aan een toezichthouder die roept: nu ga ik  jullie afrekenen op een te laag rendement of ik geloof de voorzitter van het College van Bestuur op zijn blauwe ogen.  Wat zullen daar de gevolgen van zijn? De school of universiteit heeft behoefte aan een interne toezichthouder die rekening houdt met de complexiteit van het leerproces, die zowel de resultaten als het proces kan beoordelen, die het evenwicht bewaart tussen betrokkenheid en afstand en tussen loyaliteit en onafhankelijkheid. De bestuurders en docenten moeten weten op welke wijze en langs welke meetlat hun werk door de interne toezichthouder wordt beoordeeld. Dat helpt. En dan kan heel langzaam maar zeker de leerwinst van de student omhoog gaan, de uitval omlaag, het rendement omhoog en de positie in de Keuzegids steeds beter worden. Maar daar is veel kennis van zaken voor nodig, vooral in de Raad van Toezicht.

Deze column is geplaatst in HO Management van de SDU januari 2013