Vooruit naar waar het echt om gaat

Jong en oud worden overstelpt met informatie. Menigeen lijdt aan ‘infobesitas’. We proberen die met technologie te lijf te gaan, maar dat helpt niet echt. Waar het op aan komt, is dat je kunt selecteren welke informatie echt belangrijk is. Daarvoor heb je wijsheid nodig. Aldus staat te lezen op het achterplat van Onderwijsheid. Terug naar waar het echt om gaat*. Kees Boele, bestuursvoorzitter van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen, schreef het boek voor leidinggevenden in het onderwijs. Hij geeft hun het advies leerlingen en studenten wijzer te maken.

Het boek telt 450 citaten van beroemde schrijvers verdeeld over 140 pagina’s. Socrates, Plato, Aristoteles, Seneca, Cicero, Thomas van Aquino, Montaigne, Erasmus, Kant, Etzioni, Nussbaum, Deleuze en vele anderen komen aan het woord. De schrijver rijgt ze aaneen met eigen waarnemingen en overpeinzingen. Natuurlijk kon ik instemmend knikken bij de vele malen dat hij Fernando Savater citeert. Savater heeft één boek over onderwijs en opvoeding geschreven. Boele is ervan onder de indruk. Dat begrijp ik.

Volgens Boele schiet het onderwijs tekort omdat het “nog steeds de nadruk legt op expliciete kennis. Leerlingen en studenten moeten formules en concepten beheersen en kunnen reproduceren en toepassen”. Hij pleit voor een herwaardering van creativiteit en wijsheid. Hij wil veel autonomie voor de docent en hij roept de leidinggevenden op om hun gedrag aanzienlijk te wijzigen. Het zou ook helpen als het toezicht op scholen vermindert. En dat allemaal om leerlingen en studenten tot wijsheid te onderrichten.

Wat zou Boeles advies succesvol maken? Voert hij voldoende resultaten van wetenschappelijk onderzoek aan om zijn advies te ondersteunen? Meningen van filosofen lijken me onvoldoende bewijs. Zelfs al zijn het de beroemdste filosofen. Als wijsheid het doel van onderwijs wordt, hoe toets je dan of een school of docent daar voldoende aan bijdraagt? Weten collega’s op de werkvloer dan wat ze wel of niet zouden moeten doen? Boele roert heel veel onderwerpen aan zonder de gevolgen voor scholen te omschrijven. Uiteindelijk dacht ik: goh, wat gaat de schoolleiding na lezing van dit boek nu doen? Ik zal enige voorbeelden geven.

Boele vindt dat de jeugd gedesoriënteerd is. De jeugd maakt door een gebrek aan wijsheid geen goede keuzes uit de grote hoeveelheid informatie. Hij ziet een oudere generatie als oplossing voor de desoriëntatie bij de jeugd. Maar is het niet eerder zo dat de desoriëntatie bij de ouders en docenten begint?

Ouders vermijden straf en buigen iedere negatieve feedback aan het kind snel om in een stimulerend positief verhaal. Zijn tekening is de mooiste van de wereld, hij is een stervoetballer en bij een Cito-uitslag vmbo houden ze vol dat hun kind het vwo kan doen. En de docenten van de (hoge)school bieden maatwerk met een te licht curriculum, iets te gemakkelijke toetsen, herkansingen en te positieve  beoordeling van werkstukken.

Docenten voelen op grote schaal druk van ouders die hun kinderen willen vrijwaren van een te kritisch oordeel. Dit heersende pedagogische klimaat maakt het de leermeester moeilijk om de gedachtefouten van een leerling of student heel precies te analyseren, de noodzakelijke feedback te geven en vervolgens te helpen om het beter te doen. Als de leermeesters zich geremd voelen om een kind integere feedback te geven dan is het slecht gesteld met het leerproces. Ik denk dat dit heel vaak het geval is.

Misschien is niet de jeugd gedesoriënteerd, maar zijn veeleer de ouders en leermeesters erg in verwarring geraakt over hun opvoedende rol. En de nieuwe generatie is daar het slachtoffer van. Lees maar na in dat ene boek van Fernando Savater.

Boele schrijft herhaaldelijk dat zijn motivatie om dit boek te schrijven voortkomt uit liefde voor de student. Ik kon dan ook niet nalaten te denken aan de instromende hogeschoolstudenten. We weten zeker dat na één jaar 40 procent zijn opleiding van eerste keuze zonder diploma verlaat. Na twee jaar is dit opgelopen tot bijna 50 vijftig. Mij intrigeert dat in één hogeschool liefde voor de student en 40 procent afvallers samengaan. Wordt dat in dit boek geproblematiseerd? Of in de jaarverslagen van hogescholen? Nee, er wordt niet op gereflecteerd.

Wat is er dan aan de hand? Ligt het aan de student, gemakzuchtig en lui, niet in staat om uit alle nuttige informatie het juiste te kiezen? Zijn de folders te glossy? Wil de school met promotieactiviteiten iedereen binnenhalen? Of ligt het ook aan ‘de ondraaglijke lichtheid van het hbo’ zoals het huisorgaan van de HBO-raad eind jaren negentig schreef? Of aan een onvoldoende opgeleid docentencorps, zoals de Onderwijsraad en voormalig onderwijsminister Plasterk beargumenteerden? Of aan een leiding die de oorzaken voor de hoge uitval vooral in het gedrag van de student zoekt? Boele wil terug naar het onderwijzen van wijsheid. Hij stopt met zijn verhaal als het echt interessant wordt. Ik had het gewaardeerd als hij had uitgelegd hoe zijn doel bijdraagt aan het studiesucces van onze jeugd.

Boele waarschuwt de hogescholen voor ‘het laten verslappen van de aandacht voor het vormingsaspect’. Het is jammer dat hij vervolgens de effectiviteit  van deze vorming niet kritisch doorlicht. Hij laat het bij een waarschuwing en vindt dat wijsheid weer bovenaan moet staan. De meeste scholen en universiteiten vullen vorming in met het leren van zelfvertrouwen, respect tonen voor de ander en opvoeden tot wereldburger. ‘Burgerschapsvorming’ zoals de minister het noemt. Helpt deze vorming de leerling of student verder? Er is geen enkel wetenschappelijk bewijs voor. Er is wel een begin van wetenschappelijk bewijs dat vorming werkt die gericht is op zelfbeheersing, studiediscipline, omgaan met tegenslagen, luisteren naar kritiek en doorzettingsvermogen (zie Savater, Bok of Tough). Een optimistische karakter schijnt ook te helpen. Een school die zijn student op deze punten vormt bereidt hem werkelijk voor op een succesvolle vervolgstudie en een succesvol leven. Maar dat staat bijna nooit in de strategisch plannen van (hoge)scholen. De hogescholen putten zich uit door de gemiddeld 40 procent uitval na één jaar te beschrijven als een resultante van de steeds grotere instroom in het hbo, dus als onbeïnvloedbaar en dus onvermijdelijk. “Ze kunnen niet kiezen”, zeggen de hogescholen. Is dat echt waar? Ik zou het gewaardeerd hebben als Boele de bestaande werkelijkheid zou hebben geproblematiseerd. Van een adept van Socrates mag je dat verwachten. Maar hij houdt op bij het noemen van wijsheid als wenkend perspectief.

Boele schrijft dat de stichtingsvorm het meest ondemocratische bestuurmodel is voor een school. Dat is vaker geconstateerd. Nederlandse regeringen proberen dat democratisch tekort te verkleinen door steeds opnieuw de medezeggenschap en het interne en externe toezicht te versterken. Een uitzichtloze worsteling, dat ben ik met Boele eens. Je hebt al gauw een stapeling van toezicht. Toch is zijn analyse niet af. Hij beschrijft hoe in Nederland het bestuursmodel van ‘government ’ naar ‘governance’ verschoven is. Boele had ook de vervolgvraag  kunnen stellen of dit wel onvermijdelijk was.

Die vraag is niet gemakkelijk te beantwoorden maar wel erg relevant als je wilt nadenken over nieuwe arrangementen tussen overheid en instelling. In dit licht mis ik een kritische analyse van de positie van het instellingsbestuur. Heeft dit bestuur zich de laatste dertig jaren gedragen overeenkomstig zijn missie? Of hebben de meeste colleges van bestuur zich subsidiegedreven gemanifesteerd en waren ze uiteindelijk meer de uitvoerder dan initiator? Het instellingsbestuur vormt zelf het belangrijkste onderdeel van dit democratisch tekort.

Boele wil dat de hoogste leidinggevenden de docenten de weg wijzen naar wijsheid. Dan veronderstelt hij dus dat zij die gezagspositie hebben. Maar de realiteit is toch dat de docenten hun hoogste leidinggevenden beoordelen als een dissatisfier. In de tevredenheidsonderzoeken scoren ze laag. Boele had ten minste de vraag moeten stellen hoe bestuurders met weinig gezag hun docenten kunnen overtuigen. Hij schrijft dat de voorzitter van het college van bestuur over het ‘wat’ gaat, terwijl de docenten gaan over het ‘hoe’. Dat vindt hij de goede taakverdeling. De bestuurders stellen vast dat de school een hoger studiesucces moet generen of de student tot wereldburger moet vormen of de student wijsheid moet bijbrengen of dat de Cito-score omhoog moet. In al deze gevallen is het ‘hoe’ vele malen complexer dan het ‘wat’.

Michael Fullan is waarschijnlijk de belangrijkste onderzoeker naar de effectiviteit van het leidinggeven in het onderwijs. Hij stelt vast dat scholen waar de docenten met hun leidinggevenden over het ‘hoe’ overleggen de beste onderwijsprestaties leveren. Boele had toch minimaal de huidige status quo van de colleges van bestuur mogen problematiseren. Waarom denkt een voorzitter zich er vanaf te maken door alleen over het ‘wat’ te spreken? Ik schat in dat vele tienduizenden docenten het helemaal geen goede taakverdeling vinden. Dat zij langzaam maar zeker het gevoel hebben dat menig bestuurder eigenlijk te weinig verstand heeft van onderwijs. Of de uitvoering te complex vindt en zich daarom terugtrekt op het ‘wat’.

Datzelfde geldt voor de professionalisering van de docent. Boele beschrijft wat eraan schort. De autonomie van de docent is te klein. De beroepsgroep zou zelf de kwaliteitsstandaarden moeten benoemen. En de beroepsgroep moet zelf handhaven en waar nodig sancties opleggen. Dit gebeurt niet. Waarom niet? Boele schrijft dat “het bij governance moet gaan om het borgen van het institutioneel karakter van de instelling. Daarom moeten bestuurders en toezichthouders vooral spreken over de doelen van de instelling en de waarden van waaruit zij werken”. Als hij eerder meer autonomie voor de docent bepleitte dan zal de docent of zijn beroepsvereniging toch zelf de waarden van het onderwijs willen bepalen? En waarom schrijft hij eerst over het grote democratische tekort van de stichtingsvorm en wil hij deze institutie hier weer verder optuigen? Boele lijkt zich niet bewust van deze tegenstrijdigheden.

Dat brengt me op het laatste punt. Onderwijsheid kijkt terug naar wijsgeren uit het verleden. Ik moest de verleiding onderdrukken om de matige tot slechte onderwijsprestaties van vroegere samenlevingen op te sommen. De hele wereld heeft de afgelopen honderd jaar een grote stap vooruit gezet door leerplicht in te voeren. Nu gaan bijna alle jongens naar de basisschool en 92 procent van de meisjes. In een groot deel van de wereld volgen kinderen secundair onderwijs en velen gaan naar het hoger onderwijs. De landen met hoge onderwijsprestaties laten zien dat het succes samenhangt met een robuust onderwijsbeleid. Daar hoort bij dat er curricula zijn met nationale standaarden, en objectieve en onafhankelijke beoordelingen van de leerresultaten van studenten. Het grote voordeel daarvan is dat het aanwezige talent wordt ontwikkeld. In de hele menselijke geschiedenis heeft afkomst een grote rol gespeeld in het positioneren van een nieuwe generatie. Dat had bijna altijd met rijkdom en armoede te maken. Wat niemand wil is dat we de ontsluiting van menselijk kapitaal en talenten opofferen aan een doel dat niet te toetsen is. Waarom moeten we ‘terug naar waar het echt om gaat’? Je kunt ook stellen dat we vooruit moeten. We moeten de leerlingen een groter leervermogen bijbrengen zodat zij in het vervolgonderwijs een groter studiesucces boeken en in hun verdere leven overeenkomstig hun talenten en kansen succesvol zijn. Vooruit naar waar het echt om draait.

Onderwijsheid van Kees Boele heeft mij aan het denken gezet. Het ontbreken van actueel, onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van het huidige onderwijs is een ernstig gebrek van dit boek. Nederland heeft de laatste vijftig jaar van basisschool tot en met universiteit goed gepresteerd, ook al kan het op onderdelen beter. Ik vond het ook een moeilijk te lezen boek omdat er een pessimistische toon in klinkt. Dat wordt in het laatste hoofdstuk onderstreept door de nadruk die Boele legt op de onvolmaaktheid van de mens. Hij waarschuwt dat we met elkaar de verkeerde dingen doen, maar wat en hoe we wijsheid moeten onderwijzen – daar lees ik weinig over.

Ik moest aan twee recente Amerikaanse boeken denken. Inderdaad, van Amerikanen die altijd denken dat ze alles naar hun hand kunnen zetten. Maar toch, dat prikkelt.  The Smartest Children of the World van Amanda Ripley en How Children Succeed van Paul Tough zijn optimistische boeken omdat ze laten zien dat studiesucces mogelijk is voor rijk en arm, voor intelligent en minder intelligent, voor gezond en gehandicapt. Het geeft een prettig gevoel als een schrijver gewoon zegt: het kan, en wel zo en zo. En het is mooi meegenomen als een goed onderbouwde visie zonder tegenstrijdigheden dit ondersteunt.

*) Kees Boele: Onderwijsheid. Terug naar waar het echt om gaat. Klement, Zoetermeer. ISBN 9789086871636; 184 blz. € 19,95

Pim Breebaart

is oud-bestuursvoorzitter van de Haagse Hogeschool

Deze recensie is geplaatst in Th@ma, nr 3 van 2015