Recent hebben wij in de Hollandse Club in Singapore een presentatie bijgewoond van Eowyn Crisfield over meertalig opvoeden en meertalig onderwijs. Crisfield is een ervaren consultant voor ouders en scholen over meertaligheid. Zij is Canadese en heeft een Master in Applied Linguistics. Ze woonde en werkte in het onderwijs in Frankrijk. Ze woont nu in Den Haag en spreekt ook Nederlands en Frans. Haar echtgenoot is Amerikaan en spreekt vooral Engels. Haar drie kinderen spreken Engels, Frans en Nederlands. Ze heeft een website: onraisingbilingualchildren.com. Ze krijgt vragen van ouders over de hele wereld. In Nederland doet ze consultancy voor bedrijven, scholen en voor ouders, haar bedrijf heet CEC (Crisfield Educational Concultancy).
Crisfield begon haar presentatie met wat theorie over taalverwerving. Ze benadrukt dat er nog veel te weinig onderzoek naar meertalig opvoeden is gedaan om robuuste conclusies te trekken. Dus pas op met snelle conclusies. Ze gaf voorbeelden hoe Europese talen van elkaar verschillen. In het Engels kun je het woord sorry in acht verschillende betekenissen gebruiken, in het Nederlands één. Maar ook het gebruik van klemtonen is in het Engels wezenlijk verschillend van andere Europese talen. De Engelsen benadrukken wat belangrijk is in de zin. De Fransen geven ieder woord en iedere lettergreep evenveel nadruk. Daarom is het zo moeilijk te volgen als een Fransman een Engelse zin uitspreekt. Chícágó tegenover Chí(ca)gó. Dat maakt dat een later aangeleerde taal toch altijd doorspekt is van de fonetische regels van de moedertaal. Daarnaast gebruiken de Engelsen heel veel woorden om aardig te zijn. Would you be so kind to tell me please where I can find the Eiffel Tower?? tegenover: Eiffel Tower? Andere Europese talen (en Aziatische talen) zijn meestal bondiger. Wat is de definitie van bilingual? Haar definitie van bilingual is niet dat je een tweede taal net zo vloeiend spreekt en schrijft als je moedertaal, maar dat je de tweede taal in een bepaalde context goed kan gebruiken, dat je je comfortabel voelt in de taal.
Crisfield vindt het begrip ‘moedertaal’ of ‘mother tongue’ niet van deze tijd. Het kan net zo goed de taal van de vader zijn. Zij rangschikt de talen naar beheersing. De taal die het kind het best beheerst is Language 1, dus L1.De tweede taal is dan L2, enzovoorts. Een tweede of derde taal leren vraagt veel van een kind. Het is een mythe dat dit vanzelf gaat. Het is ook afhankelijk van de omgeving. Is er een omgeving waarin de tweede taal op een natuurlijke wijze voldoende gesproken wordt? Een kind dat bijvoorbeeld in Kenya drie talen leert spreken, de officiële taal Swahili, een dialect als thuistaal en Engels op school, kan dat relatief gemakkelijk doen omdat het dagelijks leven alle drie talen ondersteunt. Is het zo dat ouders het belangrijk vinden dat een kind de taal van de moeder en/of vader leert? Bijvoorbeeld een Poolse vader en een Engelse moeder wonen met hun kind in Nederland en het kind gaat naar een Nederlandse school, dan moeten de ouders extra hun best doen. Omdat iedereen in Nederland wel een woordje Engels spreekt kan het Engels nog wel gemakkelijker zijn, maar voor het Pools moet er een plan zijn om dit dagelijks met het kind te spreken.
Crisfield maakt in haar presentatie duidelijk dat ouders een plan moeten hebben. En omdat het van kinderen veel vergt om extra talen te leren moeten zij aan hun kinderen een duidelijk “Why” geven. Waarom willen zij dat hun kind meertalig wordt opgevoed en geschoold? Dat moeten ze helder kunnen uitleggen om hun kinderen te motiveren. Ook moeten ze zelf het goede voorbeeld geven. Bijvoorbeeld een kind van Engelstalige ouders die in Nederland wonen zal het vertikken om Nederlands te leren als de ouders ook niet de moeite nemen. Als de omstandigheden veranderen moet het plan worden aangepast en dat moet duidelijk met de kinderen worden gecommuniceerd. We gaan terug naar India en daarom gaan mama en papa nu allebei met jou Hindi spreken.
Crisfield is een duidelijk voorstander van meertalig opvoeden en meertalig onderwijs. Ze noemde enkele voordelen van meertaligheid. Een kind dat meerdere talen leert beheersen ontwikkelt linguïstische sensitiviteit, het steeds automatisch leren nadenken over de verschillende taalregels en opbouw van een taal. Het lijkt erop dat het abstract denken door meertaligheid wordt bevorderd. Uit onderzoek blijkt dat jonge meertalige kinderen daardoor bijvoorbeeld beter zijn in wiskunde dan ééntalige kinderen. Een ander voordeel is dat de fonetische sensitiviteit wordt ontwikkeld. En verder leren kinderen niet alleen taal, maar ook gewoontes, cultuur en attitudes die samenhangen met een taal. Waar ter wereld krijg je een ‘plakje kaas’ tenslotte?
Crisfield benadrukte de rol van de ouders. Hebben zij een plan? Willen zij het omdat vader en moeder twee moedertalen hebben? Of om later hun kind in een bepaald land te laten studeren? Of vanwege de toekomstige arbeidsmarkt? Of om een andere reden? Haar aanbeveling is om dat met het kind te bespreken, dat verhoogt de motivatie. Vraag je af, als je een kind van jongs af aan een tweede taal wil leren, kan dat dan ook in jouw omstandigheden? Zijn de omgevingsfactoren gunstig? Midden in de VS leren tegenwoordig veel kinderen Chinees, maar niemand heeft een kennis of vriendje dat Chinees spreekt. En het wordt niet op straat gesproken. Dus dat schiet niet erg op. De taal blijft dan een stukje vreemde kennis dat niet in de dagelijkse praktijk kan worden geoefend. En een Nederlands kind dat in Singapore woont en goed Nederlands wil leren, vraagt van de ouders dat zij dan ook genoeg Nederlands met de kinderen spreken. Elke taal die geleerd wordt moet ook in de dagelijkse praktijk geoefend worden.
Crisfield gaf enige ervaringscijfers. Een kind kan in 20% van de tijd van een dag/week/jaar een taal leren op huis tuin en keuken niveau. Een gemiddeld kind beheerst deze taal na twee jaar redelijk. Pas bij 35% van alle tijd een taal oefenen levert ook een taalverwerving op waarbij een kind de volledige beschikking heeft over die taal. Dat impliceert dat een kind misschien maximaal drie talen naast elkaar zou kunnen leren. Maar dan moeten er ook drie leefomgevingen zijn die het mogelijk maken om iedere taal een deel van de week voldoende te praktiseren. Dat kan bij twee ouders met diverse moedertalen en een school met een andere taal. De ouders en de docenten moeten de betreffende taal dan wel op academisch niveau (C1 of C2) dan wel als native speaker beheersen. Dus de Filippijnse nanny in Singapore of de Nederlandse docent die matig Engels spreekt schieten te kort om deze taal zodanig te leren beheersen dat het kind zich er prettig bij voelt om het te gebruiken. Het kind voelt zich comfortabel als hij zich goed kan uitdrukken in meer complexe gespreksonderwerpen die de dagelijkse communicatie over het weer en eten overstijgen. Er zijn maar weinig kinderen die de rijkdom ervaren dat ze voldoende verschillende talen naast elkaar met native speakers kunnen oefenen. Voor veel kinderen zal gelden dat ze opeenvolgend een tweede taal leren. En dat is ook helemaal niet erg. Ze zijn geboren in een Turks gezin en leren vanaf 4 jaar het Nederlands als tweede taal op school. Opeenvolgend een tweede taal leren is de meest voorkomende meertaligheid.
Crisfield benadrukt dat met kinderen in de moedertaal ook echte gesprekken moeten worden gevoerd, dus niet alleen: pak je tas! schiet op! waar zijn je schoenen? de bus komt zo! Als een buitenlands kind in groep 1 op school een nieuwe landstaal leert spreken dan duurt het twee jaar voor het de taal een beetje beheerst. Het is belangrijk om te beseffen dat dit kind dus al vijf jaar is in zijn moedertaal, L1, maar pas één jaar in zijn tweede taal, L2. Crisfield gaf het voorbeeld van het leren rekenen. Als een Turks-Nederlands kind op vijfjarige leeftijd op een Nederlandse school leert rekenen dan heeft dit kind pas één jaar Nederlandse taalverwerving achter de rug tegenover vijf jaar Turkse taalverwerving. De hulp van ouders thuis om het kind te leren rekenen kan dan dus veel effectiever in het Turks. Daarom kritiseert Crisfield sterk het algemeen gangbare advies van leerkrachten in het Nederlandse basisonderwijs dat allochtone ouders thuis zo snel mogelijk alleen maar Nederlands moeten spreken. Dat levert voor de leerontwikkeling van het kind in de meeste gevallen behoorlijk veel extra problemen op. Behalve natuurlijk als de ouders zelf de nieuwe taal al heel goed geleerd hebben. En bovendien is het advies om de eigen taal te vervangen door een nieuwe taal een miskenning van de waarde van iedere taal.
Crisfield benadrukte dat de status van een taal een grote rol speelt in het leerproces van kinderen. In Nederland kiezen kinderen vaak voor Spaans, omdat we graag naar Spanje gaan en omdat we Spaans een mooie taal vinden. In de VS daarentegen heeft Spaans een inferieure status. Het heeft de status van een minority. Men kiest voor zijn kinderen liever Mandarijn waar het kind in Californië niets aan heeft dan Spaans om te kunnen communiceren met de Spaans sprekende landgenoten. Taal is dus statusgevoelig en dat is plaats en tijd gebonden.
Crisfield maakt een duidelijk onderscheid in leermogelijkheden in diverse situaties. De situatie van een kind van twee Nederlandse ouders in Singapore, die een Engelstalige school bezoekt, stelt andere uitdagingen aan de ouders als zij willen dat het kind ook goed Nederlands leert dan een ander kind van twee Nederlands ouders dat de Nederlandse school bezoekt met elke dag een uur Engelse taalles. In het laatste geval zullen zij, als zij willen dat hun kind ook het Engels goed gaat beheersen, een plan moeten maken. In beide gevallen moeten ze een plan maken voor L2. Een tweetalig ouderpaar in de zaal vertelt dat het belangrijk is dat hun kind goed Nederlands leert spreken met zijn Nederlandse vader, Bahasa met zijn Indonesische moeder en Engels op de International School. De vader vertelt dat dit een goede afstemming en balans vergt. Er zijn veel varianten mogelijk.
Een ander aspect dat Crisfield benadrukt, is dat ieder kind weer anders is qua taalgevoeligheid en belangstelling. Het ene kind vindt het leuk om een taal te leren, met woorden te spelen, wil er veel moeite voor doen. De ander interesseert het geen zier. Als de ouders een plan maken moeten ze rekening houden met de reacties van het kind. Geduld hebben, niet te dwingend zijn. Een kind met minder taalgevoel kan je beter de tijd geven om eerst één taal redelijk onder de knie te krijgen, het Engels of juist het Nederlands, om vervolgens op de Weekend School, de andere taal te leren. Dat gaat dan ook sneller omdat het kind dan ouder is en de vaardigheden in één taal al meester is. Leuk was dat Crisfield ook zei dat ouders niet te veel de tijgermoeder moeten gaan uithangen, zodat opvoeden een strijd wordt met jouw kind. Het echte harde werk kun je beter overlaten aan de bijlesleraar.
Daarnaast zijn er per kind verschillen in beheersing van de diverse onderdelen van een taal. Het kan dat een kind bij spreken de voorkeur toont voor de ene taal, omdat hij deze het beste beheerst, terwijl het lezen, luisteren of grammatica juist in de andere taal beter beheerst wordt. Ze maakt zich geen zorgen over de in het Nederlandse onderwijs veel gehoorde klacht dat meertalige kinderen te weinig woordenschat opbouwen. Dat kan zo lijken op drie tot vijfjarige leeftijd, maar het trekt bijna altijd bij en hou er rekening mee dat de totale woordenschat van de twee of drie talen samen al veel groter is dan dat van een kind dat ééntalig opgevoed wordt.
Wij rekenden uit dat een kind van vijf jaar ongeveer 5100 wakkere uren in een jaar heeft. Daarvan brengt hij ongeveer 1200 uur op school door en ongeveer 3900 uur in het gezin. Als de ouders beide Turks zijn met een slechte taalbeheersing in het Nederlands en het kind zit op een Nederlandse school dan haalt dit kind in veel gevallen niet eens de 35% (van 5100 uur) aan taaloefening die Crisfield voorschrijft. Dat blijft dus behelpen. Als een Nederlands kind in Singapore thuis met zijn ouders (en grootouders) veelvuldig Nederlands spreekt dan is er altijd nog ongeveer 1200 uur in het Engels op de International School, en verder zullen ze met alle andere kinderen op rugby, football, gym, ballet, pianoles, etc. in het Engels communiceren, en menig vast vriendje die alleen Engels spreekt en bijna alle films en games zijn in het Engels. Dus van de 5100 wakkere uren per jaar is waarschijnlijk ruim 3500 uur in het Engels en de rest in het Nederlands. En dat is te merken. Daarnaast leren alle kinderen in Singapore op hun school elke dag een uur Mandarijn. En dat is met 200 lesdagen in het jaar niet voldoende om goed Mandarijn te leren, ook al is de Singaporese omgeving half Chinees. Het levert een beginnetje op maar geen vloeiende taalverwerving als je geen plan hebt om buiten school ook veelvuldig Mandarijn te oefenen. Dit alles volgens de theorie van Eowyn Crisfield. Een vraag die resteert is of een taal die op kinderleeftijd verworven is maar door onvoldoende dagelijkse oefening verdwijnt, op latere leeftijd weer gemakkelijker wordt aangeleerd? Misschien is daar ook onvoldoende onderzoek naar gedaan? We zullen het aan Eowyn Crisfield vragen op haar blog. Haar blog is de moeite waard. www.onraisingbilingualchrildren.com. Het was een interessante lezing van een inspirerende taalkundige.
Saskia Janzen en Pim Breebaart
Saskia Janzen is coach, bedrijfspsycholoog en klinisch psycholoog. Pim Breebaart is oud-voorzitter van het college van bestuur van De Haagse Hogeschool. Zij hebben twee kinderen die met hun gezinnen al jaren in Azië wonen.
Dit artikel is gepubliceerd in Cascade, jaargang 12, juli 2015