De goudmijn net onder de oppervlakte

Wat is het hoogste doel van veel immigranten? Het zoeken naar welvaart, een beter leven en persoonlijk geluk. Dat wordt het sterkst zichtbaar in de wens om de eigen kinderen een goede opleiding te laten volgen, want als er één ding is dat migranten in de nieuwe samenleving willen dan is het dat hun kinderen werk op niveau verrichten, gerespecteerde burgers worden en een gezin kunnen stichten met veel kansen voor het nageslacht. Dat gaat niet vanzelf. In de hele wereld moeten de meeste migranten er hard voor ploeteren en succes is niet verzekerd. Het lukte Thomas Jefferson en Barack Obama, migrantenkinderen, om president van de VS te worden. Maar voor de overgrote meerderheid van de migrantenkinderen geldt dat zij tijdens hun jeugd een achterstand oplopen die ze gedurende hun leven niet meer in kunnen halen.

James Samuel Coleman en Pierre Bourdieu zijn de twee belangrijkste sociale wetenschappers die ons meer inzicht hebben gegeven in de kloof in onderwijsprestaties. In vervolg op hun ideeën over sociaal kapitaal hebben vele duizenden sociale wetenschappers deelstudies verricht. De laatste veertig jaar hebben vooral Amerikaanse wetenschappers daar aan bijgedragen. Dat is te begrijpen. De VS zijn met 350 miljoen zielen een groot land. Het is tevens het grootste immigratieland. En zij hebben veel nieuwsgierige wetenschappers die kennis en inzicht over de onderwijsprestaties van migrantenkinderen genereren. Daardoor weten we wel veel meer van de oorzaken van het ontstaan van de grote kloof in onderwijsprestaties, maar dat betekent nog niet dat de kloof tussen de kansrijke en kansarme jeugd kleiner is geworden.

De doelen van de onderwijspolitiek van conservatieve en progressieve politici zijn vrijwel gelijk. Bijna alle politici geloven dat het opleidingsniveau van de bevolking één van de meest bepalende factoren voor de lange termijn ontwikkeling van onze welvaart is. Daarom willen regeringen in de hele wereld het opleidingspeil verhogen. Er zijn wel verschillende aanpakken, maar deze lopen vaak dwars door de politieke ordening heen. Zeker als het om de pedagogische aanpak gaat. Hoogstens zou je kunnen constateren dat de conservatieve stromingen meer vertrouwen op private financiering en scholen en de progressieve stromingen op publieke financiering en scholen.

De grootste opgave van ruim honderd jaar geleden was om ieder kind te leren lezen, schrijven en rekenen. De basisschool werd verplicht gesteld. Na de Tweede Wereldoorlog moesten alle kinderen op grote schaal naar het secundair onderwijs. Dat onderwijs moest zodanig vorm gegeven worden dat er voor ieder talent een aanbod was. Het bood door historisch gegroeide omstandigheden een allegaartje van algemeen vormende en beroepsgerichte opleidingen. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw worstelt de onderwijspolitiek vooral met de toename van de studenten in het hoger onderwijs. Grote aantallen studenten willen hoger onderwijs volgen. De arbeidsmarkt vraagt ook om veel meer hoger opgeleiden. Dit hoger onderwijs voor velen moet variëteit aan niveaus kennen in het verlengde van de niveaus van het secundair onderwijs en met als randvoorwaarden dat het voor velen toegankelijk moet zijn tegen een voor de samenleving en individu betaalbare prijs.

Zowel de invoering van de algemene leerplicht tot twaalf jaar als later de verhoging tot zestien jaar kenden voor- en tegenstanders. De leerplichtwet van 1900 werd in Nederland met één stem verschil in het parlement aangenomen. En dan nog met het compromis dat meisjes thuis mochten blijven als het huishouden dat vroeg en dat op het platteland de boer zijn zoon op de boerderij kon laten werken in plaats van op school te leren lezen, schrijven en rekenen. De tegenstanders geloofden niet dat het goed was dat ieder kind kon lezen en schrijven of ze vonden dat ouders zelf mochten bepalen of hun kind naar school zou moeten gaan. Zeker voor het christelijke volksdeel was de autonomie van de familie heilig. En daarom waren ze tegen een leerplicht voor zes tot twaalf jarigen. In 1968 wordt de wet op het voortgezet onderwijs ingevoerd en in 1969 wordt de leerplicht tot zestien jaar uitgebreid. De belangrijkste woordvoerder van de tegenstanders was de christelijke politicus Roosjes. Hij noemde de wet van minister Cals gekscherend een Mammoetwet omdat daarmee al het middelbaar onderwijs onder één wet kwam te vallen en werd gestroomlijnd in vier hoofdpaden. Van ieder kind werd verwacht dat het tot zijn zestiende jaar naar de middelbare school moest. Hoewel duidelijk minder dan in 1900 waren er ook toen twijfels over het idee dat alle kinderen middelbaar opgeleid moesten worden en ongeloof in de mogelijkheid dat alle kinderen dat zouden kunnen. Zien we nu iets vergelijkbaars? We willen meer kinderen hoger onderwijs laten volgen. Officieel is de doelstelling dat 50% van de jeugd een diploma in het hoger onderwijs haalt. Maar er is ook twijfel of een dergelijk omvang van de jeugd dat wel aankan. Er gaan regelmatig stemmen op om de doelstelling van 50% hoger opgeleiden te laten varen. Is dit wezenlijk anders dan het verzet tegen de invoering van de leerplicht tot twaalf jaar of later de twijfel over de uitbreiding tot zestien jaar?

Laten we ons leiden door optimisme over de mogelijkheden van de jeugd en hun potentie om het beter te doen dan hun ouders? Of laten we ons eigen pessimisme over de toekomst overheersen? Willen we niet geloven dat onze jeugd meer kan leren dan de ouderen hebben gedaan? Willen we geloven dat de ontwikkeling van onze intelligentie- en vaardigheidsniveaus een maximum heeft bereikt en daar moeten we het mee doen ? Waarom nog veel meer investeren in kinderen en studenten als er toch niet meer inzit? Zowel het optimisme als het pessimisme zijn sterk aanwezig en bepalen het zicht op de realiteit van een uitbreiding van het hoger onderwijs. En natuurlijk zijn er heel veel mengvormen.

Uit het empirisch onderzoek dat in het vervolg van Coleman en Bourdieu in de hele wereld plaatsvond is duidelijk geworden dat de sociale factoren die samenhangen met de economische positie van het gezin in de samenleving zeer bepalend zijn. Ieder kind dat geboren wordt in een gezin met twee hoog opgeleide ouders heeft een voorsprong die elke dag een stukje groeit. En hoog opgeleide ouders hebben bijna altijd een hoog gezinsinkomen. En ook dat helpt. Vanaf de eerste schooldag zal de school de verschillen alleen maar toe doen nemen. Iedere schooldag zal het kind dat met achterstand aan de school begon ervaren dat deze toeneemt, het gaat langzaam maar gestaag. En op een zeker moment maken we in het onderwijs tracks, afzonderlijke leerwegen, om de homogeniteit van het leerproces in de klas of groep weer te herstellen. Een op zich erg verstandige want efficiënte maatregel. In bijna alle landen zullen de kinderen een verder gaande algemeen vormende opleiding volgen dan wel een beroepsopleiding. Op diverse niveaus. En op dat moment is de voorsprong van de een op de ander geïnstitutionaliseerd in het hele systeem.

De migrantenkinderen bevolken op grote schaal de slechtste basisscholen met matig presterende leraren. Dat is een gegeven dat het onderwijs van heel veel westerse landen kenmerkt. En bij de grote splitsing in algemeen vormend of beroepsonderwijs zijn de migrantenkinderen sterk oververtegenwoordigd in het op beroepsvaardigheden gerichte onderwijs. En dus sorteren ze daarmee op grote schaal voor op de lager betaalde functies. De Amerikaanse onderzoeker Samuel Lucas heeft daar uitstekend empirisch onderzoek naar gedaan, zie daarvoor zijn boek Tracking Inequality: stratification and mobility in American high schools (1999). Er gebeurt nou precies niet wat de migranten wensten, namelijk dat hun kinderen de beter betaalde banen verwerven en gerespecteerde burgers worden. Ondanks dat er heel wat individuen door heel hard leren en werken aan dit patroon ontsnappen en hun kinderen tot grote hoogte stimuleren, geldt voor de meerderheid dat dit hen niet lukt. Hoe zouden ze met hun beperkte netwerken en ervaringen en een te lage opleiding hun kinderen kunnen begeleiden naar een goede maatschappelijke positie? Het is interessant dat Lucas onderzocht heeft hoe de in de zeventiger jaren van de vorige eeuw doorgevoerde grote keuzevrijheid binnen de high schools gebruikt is door de bottomhalf van de bevolking. Om het kort samen te vatten: kon men daarvoor de leraar de schuld geven dat achterstandskinderen in de minst kansrijke onderwijstrajecten terecht kwamen, de grotere keuzevrijheden leidden eens te meer tot tracks of courses die geen uitzicht boden op de beter betaalde banen. Ze liepen nu vast in de zelf veelvuldig gekozen opleidingen voor beroepsvaardigheden, meestal opleidingen met een versneld eindpunt en geen optie voor verdere studie op een hoger abstractieniveau. Kortom men merkte dat men in een doodlopende steeg zat als het al te laat was.

Hier doet zich een interessant probleem voor. Is het voor het gemiddelde migranten kind een uitkomst dat er beroeps opleidingen zijn, dat deze een middelbare beroepsopleiding volgt in plaats van de havo, een associate degree in plaats van een vierjarige bachelor, een hogeschool in plaats van een universiteit? Het migrantenkind kan daarmee een keus voor een diploma maken dat binnen de directe mogelijkheden ligt. Of is dit onderdeel van de maatschappelijke geïnstitutionaliseerde vergroting van de gap tussen de kansarme en kansrijke kinderen. Het eerste wordt gehoopt, het laatste is realiteit als we naar de latere inkomensverschillen kijken. Het aantrekkelijke van alle beroepsopleidingen – vmbo, mbo en hbo, kort of lang – is dat bij de start al erg duidelijk is waar het eindpunt ligt en wat de beroepsperspectieven zijn. Je leert geconcentreerd voor een bepaald doel dat naar alle waarschijnlijkheid leidt tot een tevoren kenbare baan. Het grote nadeel van alle beroepsopleidingen is de fuikwerking in vaardigheidsontwikkeling, het gebrek aan ontwikkeling in kritisch en conceptueel vermogen en daarmee de vaak eindige leerweg. Op een gegeven moment ben je een goede lasser of fysiotherapeut en dat is het. Kiezen voor een beroepsgerichte opleiding impliceert bijna altijd een kortere en eindige leerweg. We willen dat iedereen in het onderwijs gelijke kansen krijgt, maar de bij het begin aanwezige verschillen worden door het onderwijs steeds verder uitvergroot. En op enig moment worden de talenten verdeeld over beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs. Dat proces pakt voor de verschillende bevolkingsgroepen verschillend uit. Heel veel kinderen uit de zwarte en Spaanssprekende gezinnen in de VS bevolken de kortere beroepsopleidingen of zijn drop out. De liberal arts colleges worden overbevolkt door de kinderen uit de hogere middenklasse en de hogere klasse. En hetzelfde zie je in Nederland. Het vmbo en mbo kennen een grote oververtegenwoordiging van migrantenkinderen. Vele individuele uitzonderingen daargelaten. Je kunt ook zeggen, er blijkt altijd in individuele gevallen met hard studeren en werken een weg omhoog. Maar wel met een veel grotere inspanning. Het gaat niet zomaar. Het lijkt op de marathon. Degene die na vier uur de finish bereikt heeft een veel grotere lichamelijke inspanning moeten leveren dan de winnaar die in ruim twee uur finisht.

De discussie over de keuze voor beroeps of algemeen vormend onderwijs is niet nieuw. Meer dan honderd jaar geleden schreven twee zwarte intellectuelen in de VS al een felle polemiek over dit onderwerp. In de eerste jaren na de eeuwwisseling schreef Booker T. Washington in zijn Up from Slavery dat de zwarte bevolking zich vaardig moest tonen in het bouwen van huizen en wagens. Dat was de bevrijding uit de slavernij. W.E.B. Du Bois, de eerste zwarte promovendus van Harvard, bracht daar met felheid tegenin dat de zwarte bevolking geen genoegen moest nemen met op praktische vaardigheden gerichte beroepsopleidingen, maar moest participeren in de liberal arts colleges. Dat zou het snelst leiden tot gelijke posities. De discussie woedt nog steeds. De onderwijsfaculteit van Harvard publiceerde begin 2011 een rapport over de nieuwe werkgelegenheid van de komende tien jaar. Pathways to Prosperity, meeting the challenge of preparing young Americans for the 21st century, Harvard Graduate School in Education, february 2011. Als ik het rapport heel kort samenvat dan is er de aanbeveling dat iedereen meer onderwijs moet volgen dan de highschool, en dat de combinatie van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de potentie van de kinderen van de bottomhalf leidt tot de conclusie dat velen uit die bottomhalf na de highschool enige jaren beroepsonderwijs dienen te volgen. Het idee dat iedereen naar de colleges in het hoger onderwijs gaat wordt gekritiseerd. President Obama en minister Duncan omarmden dit rapport. Obama liet in maart 2011 bij een bezoek aan een community college in Virginia weten hoe belangrijk het is dat de bevolking uit achterstandsgezinnen zich schoolt in beroepsvaardigheden. En natuurlijk kreeg hij steun van conservatieve en progressieve huize. Maar er was ook veel kritiek te horen. De onderwijscolumnist van The American Spectator, een van de meest gerespecteerde conservatieve tijdschriften van de VS, liet duidelijk horen dat deze ambitie te laag is, de zwarte bevolking moet ook naar de liberal arts colleges, want met alleen een beroepsopleiding ligt onwetendheid op de loer en de gevangenis in het verschiet. Toe maar! De conservatieve columnist David Brooks heeft in de New York Times al vaker zijn grote bezorgdheid over de achterblijvende onderwijsprestaties laten horen. En ook aan linker zijde is er groeiende kritiek op de kleine stapjes die Obama en Duncan zetten. Linda Darling-Hammond is dean van de lerarenopleidingen van Stanford University en een gezaghebbende Amerikaanse onderwijs wetenschapper. Zij is ook een gerespecteerd democrate, maar zij is in toenemende mate kritisch op het huidige onderwijs beleid. Op het internet zijn genoeg toespraken uit dit kalenderjaar van haar te vinden om dat te staven. En progressieve Amerikaanse tijdschriften publiceerden afgelopen jaar kritische artikelen en zijn teleurgesteld over het uitblijven van onderwijs successen voor de kinderen uit de achterstandsgezinnen. Ook daar kun je lezen dat de door Obama zo sterk bepleitte toegang tot beroepsopleidingen in de community colleges niet altijd tot de verbeelding spreekt en objectief leidt tot een vergroting van de Education Gap en een vergroting van de later inkomensverschillen tussen de kansrijken en kansarmen. De verschillen worden niet kleiner. En aan de progressieve kant is men geschokt dat het op dit moment steeds moeilijker lijkt te worden voor achterstandskinderen, dus zwarte of hispanic studenten, om de publiek bekostigde universities binnen te komen. Paradoxaal genoeg zijn het nu juist de duurdere private universities die op zoek naar talent het aandeel studenten van Afro-Amerikaanse en Latijns-Amerikaanse origine hebben laten groeien.

Europa heeft vergeleken met de VS kleinere aantallen achterstandsgezinnen. Maar toch gaat het ook hier vaak om 10% tot in sommige grote Europese stadsregio’s 50% van alle kinderen. Om de doelstelling van een hoger opgeleide bevolking te realiseren moet er dus veel aandacht zijn voor deze groep. Als deze groep geen betere onderwijsprestaties haalt dan vervliegt voor de samenleving de toekomstige welvaartsgroei. Maar gemakkelijk is dat allerminst. We verwerven steeds meer inzicht in het ontstaan van onderwijsverschillen, maar om er iets aan te doen blijkt erg complex. En daarom zou het echt al een prestatie van formaat zijn als bijna alle kinderen uit de achterstandsgezinnen een mbo niveau 3 of 4 diploma halen. Een associate degree is nog mooier. Maar als we de kloof in onderwijsprestaties tussen de autochtone en de allochtone bevolking willen verkleinen dan past het om veel allochtone jeugd een havo of vwo aan te bevelen, hard te studeren, ouders die hun kinderen dagelijks steunen, kinderen die de geneugten van de grote stad laten liggen ten gunste van schoolprestaties, bijlessen, en dan naar hogescholen maar vooral op grote schaal naar de universiteit. En blijven studeren tot en met de promotie! Kan dat? Zeker kan dat. Als kinderen van de tweede of derde generatie migranten de brains hebben, mogen ze niet aarzelen. Span je in tot het uiterste, de beloning zal er zijn, voor jou en je nageslacht. En hoewel op dit moment het statistisch gemiddelde voor grote groepen allochtonen weinig hoopvol is, blijft het ook een feit dat vele duizenden door hard te studeren een universitair diploma halen en maatschappelijk veel verder reiken dan hun ouders. Zij krijgen de veel betere betaalde banen en zij kunnen hun kinderen ook weer nieuwe kansen geven. Ook dat kan in Nederland. Je ziet het om je heen gebeuren.

Het onderwijs vergroot de verschillen die er bij het begin al zijn. Daarom is het voor ouders van het allergrootste belang om in dat begin te investeren. En dat betekent dat je tijd neemt voor je kinderen, elke dag. De eerste zeven jaar kan enorm helpen. Het geeft jouw kinderen precies de goede zet. Natuurlijk kan dat met lezen, schrijven en rekensommetjes. Thuis, elke dag. Maar het moet aangevuld worden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een preschool voor een tot vier jarigen met goed opgeleide docenten en een effectieve schoolorganisatie. En dat geldt natuurlijk ook voor de basisschool. Ga gewoon uit je eigen wijk weg als je de kwaliteit te laag vindt. Dat is dan het allerbeste. Zoek voor je eigen kinderen een optimale school. Zoek naar de sterke docenten en een doelgerichte schoolorganisatie. Het helpt het van nature aanwezige talent optimaal te ontwikkelen en het helpt het kind op weg naar een meer succesvol leven. En als het om het hoger onderwijs gaat, kies liever voor de Avans Hogeschool dan voor de Hogeschool van Amsterdam, kies liever voor de London School of Economics dan voor de Erasmus Universiteit. Verhuis naar de wijk met de betere (hoge)school of laat jouw zoon of dochter op achttien jarige leeftijd op kamers gaan wonen in de omgeving van die goede onderwijsinstelling. Daarmee wordt de droom van de migrant werkelijkheid.

Was de economische ontwikkeling tussen 1850 en 1950 ooit mogelijk geweest zonder invoering van de leerplicht tot twaalf jaar? Was de enorme vergroting van de welvaart vanaf 1950 ooit mogelijk geweest zonder een verhoging van de leerplicht naar zestien jaar? En is het nu mogelijk om de economische groei in een technologisch hoog ontwikkelde samenleving verder te vergroten als minder dan 50% van de 25 tot 34 jarigen een hoger onderwijs diploma op zak heeft? De charme van het mooie ronde getal zegt natuurlijk niets. Het is van het grootste belang om ieder die de talenten heeft te stimuleren om door te studeren tot en met de hogeschool of universiteit. En als de technologische en economische ontwikkeling doorzetten dan zal meer dan de helft van de nieuwe werkgelegenheid in Europa een hogere opleiding vergen. En dan is 50% een goed begin maar niet voldoende. De tegenstanders van de leerplicht tot twaalf jaar hebben volledig ongelijk gekregen. De tegenstanders van de uitbreiding van de leerplicht tot zestien jaar hebben ook volledig ongelijk gekregen. De moderne geschiedenis heeft hun toenmalige argumentatie bij het oud vuil gezet. Nu staat de samenleving voor de uitdaging om iedereen een post secundaire opleiding mee te geven en velen een hogere opleiding te laten volgen. Ik denk dat ook nu de twijfelaars over de 50% hoger opgeleiden het onderspit gaan delven. Het is mooi als ieder kind minmaal mbo 3 of 4 haalt, het is nog beter als in 2020 50% van de 25 – 34 jarigen minimaal een hoger onderwijs diploma heeft. En daarbij kunnen en zullen vooral de migrantenkinderen het verschil maken! Zij vormen voor een samenleving die gebaseerd is op kennis een goudmijn die net onder de oppervlakte ligt. De samenleving moet hen kansen bieden, maar de migrantenkinderen moeten de kansen willen grijpen door prioriteit te geven aan hard studeren.

Dit artikel is gepubliceerd in het tijdschrift Cascade van december 2011